Midden en Noord-Tunesië kouwelijk op de fiets (4).

Niet erg dorstig deze reis, maar een kraan onderweg fiets je niet voorbij, ook is er altijd volk dat ook water haalt.


Toch nog een dag bos.

Als we El Kef verlaten, zien we een bordje staan: Boswachterij El Kef. We kunnen ons dat na een week kaalte niet voorstellen, maar als we aan de afdaling beginnen, zien we inderdaad bos voor ons liggen. De mooie naaldbomen staan niet dicht bij elkaar, maar het is een oase van groen en rust. Wegens een groot stuwmeer draait de weg sterk oostwaarts, waardoor we vlak bij de Algerijnse grens uitkomen. Het enige verkeer hier is af en toe een legertruc, want, horen we later, de grens wordt goed bewaakt. Ze zijn in Tunesië dan ook erg bang voor het overwaaien van de fundamentalistische burgeroorlog bij hun buren, en terecht want vóór deze beestachtige strijd was Algerije ook tamelijk modern.
Als we de vredige groene bergen ten westen van ons zien, kun je je zo'n strijd nauwelijks voorstellen. In het dorp Touiref, waar men wat verbaasd opkijkt van twee fietsers, slaan we oostwaarts de vruchtbare vallei van de Mejeda in, de enige rivier in Tunesië die altijd water voert. Door bevloeïng is alles mooi groen, maar ook weer dichter bevolkt. De hoofdwegen zijn dientengevolge erg druk, daarom zien we maar af van ons plan om naar de Middellandse Zee te rijden over de pas van Ain Draham.
In deze vallei is het nu al erg warm, als we de ruïnes van Bulla Regio voorbij fietsen en lezen dat de Romeinen toen hun huizen allemaal ondergronds bouwden vanwege de hitte, kunnen we ons dat wel goed voorstellen. Bou Salem is een gezellig hedendaags plaatsje en het spijt ons dat het enige hotel niet meer functioneert.

Bij een familie te gast.

Tot nu toe hoefden we slechts een keer te kamperen, wat bij een schooltje buitenaf binnen zijn muren heel rustig was. Nu speuren we naar plekjes in de vallei. Bij een grote staatsboerderij zoeken we iemand om te vragen, maar dan neemt een jongen die net uit de bus stapt ons mee naar zijn huisje; we mogen op het grasveldje kamperen. Niet geheel zonder eigenbelang, hij vraagt vanalles over emigreren en werken in Nederland, het is duidelijk dat hij liever vandaag dan morgen weg wil.
Terwijl we beginnen de tent op te zetten, komen alle buren toelopen, mannen, vrouwen en kinderen. Al gauw biedt een man ons een kamer aan, maar dat slaan we beslist af, ruim behuisd zijn ze hier niet. Om te komen eten nemen we de uitnodiging aan.

Dougga: het Romeins theater in een heel grote ruinestad strategisch gelegen op een berg, zodat de opbrengsten van de olijfolie goed in de gaten konden worden gehouden.

Het zijn boerenfamilies, die groente en rijst verbouwen, schapen hoeden en ook wat koeien hebben. De staat, vertelt de man onder het eten van schapevlees (de vijfde dag van het offerfeest zegt hij spottend) en venkel van eigen land, schrijft voor wat je verbouwen moet, ook als privé boer. De grote ex-koloniale bedrijven zijn nu staatsbedrijven geworden.
Alle toegelopen buren blijken familie, ooms, neven, zussen, nichten. De oude schoonvader, die de taak van schapenhoeden nog vervult en in zijn bruine pij met veel vragen over Nederland komt, schudt verbaasd zijn hoofd, dat wij het water uit onze akkers moeten wegpompen, terwijl zij zonder bevloeing niets zouden kunnen verbouwen. Het is een allerhartelijkste ontvangst en gezellige avond.
De nacht erop staat onze tent in een olijfboomgaard, met een prachtig gezicht op de Romeinse ruïnes van Dougga. Na ons bezoek aan deze ooit grote en welvarende stad, die ook nu nog erg indrukwekkend is, mochten we van de kaartverkoper hier onze tent neerzetten. De nachtwaker dacht er 's avonds anders over, maar was tevreden met een briefje van ons dat we niet meer verder konden en zo zijn verantwoordelijkheid afgeschoven had.