Sumatra door bergen en langs de kust (5)
De dames begonnen meteen aan de pelmachine te draaien voor de foto, ernaar kijken op het LCD schermpje wordt erg gewaardeerd
Nationaal Park Kerinci Seblat
Nog steeds kunnen we in de bergen blijven, met lange dalingen door prachtige tropische dalen, deels jungle, deels velden en plantages met kokos, cacao, koffie, bananen en rijst. Kaneelschors en cacaobonen liggen op matten te drogen naast de weg en kraampjes verkopen rare rode harige vruchten,
rambutan, die als lychees smaken. Klimmend kom je dan weer in jungle of theeplatages. De lange steile klim door het nationaal park Kerinci Seblat, dat onbewoond is, willen we weer in de ochtenduren doen en zoeken onderdak aan de voet ervan. Bij gebrek aan een hotel of losmen kamperen we bij een schooltje, waar we de binnentent in een leegstaand gebouwtje kunnen zetten. De klim is steil en zwaar, in de bochten soms 20%, maar de natuur is prachtig, we maken er maar een wandeletappe van met veel rusten en
schieben en genieten van de rust. De enkele hutjes langs de weg zijn merendeels verlaten, misschien betrapt als illegale ontginners en weggestuurd. Hoewel nationaal park, horen we toch een keer een motorzaag en weten we uit diverse publicaties dat er illegaal veel hout gekapt wordt in dit land. In het gastenboek van ons verblijf 's avonds lezen we het bericht van een wandelaar, die drie jaar geleden ook een tocht naar de vulkaan maakte en ontdaan was over hoeveel oerwoud er in die tijd op de flanken gerooid was.
Een oudere visser aan de kust, wil ook graag op de foto
Buiten wat motorrijders met een enorm aantal jerrycans benzine achterop is hier geen verkeer. Sommigen stoppen als wij ons het zweet staan af te wissen en roepen bemoedigend: "nog 5 kilometer".
Hoog boven ons torent de Kerinci vulkaan uit, met zijn 3600 m de hoogste in Sumatra. Als we eindelijk op zijn flanken zijn aangekomen stromen er veel rivieren vanaf en krijgen we onophoudelijke op en neers om deze te kruisen, het is dan ook maar een kleine, oude weg. Met het bereiken van bewoond gebied buiten het park is ook het verkeer weer daar en een enorme stortbui jaagt ons onder een afdak. Omdat we ondertussen vrij hoog zijn, worden we na een poosje schuilen waarachtig koud! "
Dingin" bibberen kletsnatte brommerrijders, die ook zijn komen schuilen en niet in het bezit zijn van een regenjas.
Ons gammele houten homestay hotelletje heeft een grandioos uitzicht op de Kerinci vulkaan die boven eindeloze theevelden tot hoog in de wolken oprijst. Hier ligt de grote Kaju Aro theeplantage en theeplukkers met puntige strohoeden op lopen af en aan met grote manden op de rug. Veel ossekarren sukkelen voorbij. Als mensen horen dat we uit Nederland komen vertellen ze allemaal: "Dit is door de Nederlanders aangelegd". Een dorp verderop met een theefabriek oogt nog heel koloniaal met allerlei stafbungalows in het groen en een gebouw, waar nog "Afdeling IV" op staat. Verbazingwekkend veel Nederlandse woorden zijn in het Bahasa Indonesisch ingelijfd en komen we vaak tegen: We vragen een
handdoek in het hotel en de
rekening. We eten
boontjes, wortel en
kol, zien mannen met
petjis op het hoofd, er hangt vaak een
spandoek bij de weg, bij de garage doen ze
doorsmeer en plakken ze
ban, koop je een
knalpot en zelfs een
pispot. Dat laatste zal in de loop der tijden wel een andere betekenis gekregen hebben dan de oorspronkelijke, anders zie ik niet in, waarom je daarvoor naar een garage moet.
De ligging van het moskeetje is rustiek, maar het gebouwtje met de verroeste daken is niet erg schilderachtig
Voor een fietsenmaker zijn woorden als
rem, sadel, bel, blok rem en
velg even bekend als voor ons. Jonge mensen zijn hier verbaasd over, die zijn zich niet bewust van deze erfenis. Slechts twee Nederlands sprekenden Indonesiërs hebben we ontmoet, die generatie is nu bijna uitgestorven.
Sungai Penuh ligt weer in een dicht bevolkt dal met rijstvelden, maar hoog genoeg om nog koel te zijn. Voor ons de laatste koele nacht: er loopt geen weg meer verder door de bergen.
's Ochtends klimmen we het dal uit en zien in de verte het Kerincimeer tussen de bergen aan het eind van het dal liggen. Op het hoogste punt begint weer het nationele park en dan volgt een urenlange afdaling, over een hele smalle, kapotte, maar bijna verkeersloze weg door de prachtige dichte jungle. Hier is geen enkel spoor van mensen meer, alleen maar ongerepte natuur. Tijgers en olifanten moeten er nog wonen, maar we horen alleen maar krijsende, klokkende, schetterende en fluitende oerwoudgeluiden, geen dier krijg je te zien in deze dichte begroeiïng. Ook hier tonen aardverschuiving en ontwortelde oerwoudreuzen de enorme krachten, die er in de natuur soms vrij spel hebben. We genieten van de watervallen, varenbomen en diepe, weelderig begroeide kloven en nemen veel pauzes om van al dat moois te genieten. Pas exact op de grens van het nationale park horen we weer een motorzaag en zien we houttransport, hier lijkt men wel de illegale houtkap te controleren.