Midden en Noord-Amerika (3).

Nicaragua: Een enorme binnenzee en als overal gedomineerd door vulkanen met een perfecte kegelvorm"

B
oven de boerenkool waarop oerwoud vanuit de lucht net lijkt - zuchtten we van opluchting. Vlak voor Panama-City waren ze bezig met de weg zuidwaarts, jammer, jammer dat hij nog niet klaar was. Als je maar fietsen kunt heb je geen trammelant, was ons voor de zoveelste keer duidelijk!
Hebben jullie je fietsen weer?" vroegen de mensen ons vriendelijk. "Weer, hoe zo, we waren ze nooit kwijt!" Verbaasd keken ze ons aan. "Zijn jullie niet die fietsers uit de krant dan?" Nu, ten noorden van de "Darien Gap", dat stuk oerwoud zonder wegen dat we met zoveel moeite overbrugd hadden, waren er blijkbaar meer fietsers onderweg. Van een groep, die zich Hemistour noemde, zagen 2 leden zich van hun fiets beroofd. Zij waren van Alaska naar Vuurland onderweg om het fietsen, - dat toen inderdaad een nagenoeg onbekende vorm van voortbewegen was in de V.S. - te stimuleren. Met veel publiciteit, zoals het een rechtgeaarde Amerikaan betaamt. Of die Canadees. Wij kwamen hem tegen op een vochtig warm jungleachtig stuk. Hij stapte af, vulde zijn bidon uit een stroompje dat uit de bergen sijpelde en vertelde: "Op een goed moment dacht ik, ik ben over de 50, straks ben ik dood en heb ik nog niets van de wereld gezien!" Hij nam een slok, veegde zich het zweet af, "toen kocht ik een fiets, zei huis en baan vaarwel en het bevalt me prima!"
De landen volgden elkaar nu snel op, gewend als we waren om wekenlang in één land te zijn, was het vreemd al na een weekje voor een nieuwe grens te staan. Panama, Costa Rica, Nicaragua, Honduras, Guatemala, Belize was onze route.
In één ervan, herinnerden we ons vaag uit een krant in Afrika, was de hoofdstad door een aardbeving weggevaagd.
Door dichte koffieplantages daalden we af naar Managua, Nicaragua's hoofdstad, we wilden naar het postkantoor, brieven en filmpjes posten. De buitenwijken waren haastig opgetrokken barakken, het centrum lag plat. Dit was hem dus. Vreemd genoeg verrees tussen de macabere resten van huizen en gebouwen het postkantoor, dat, gescheurd en gestut, nog dienst deed! Voor de rest een totaal verlaten stad onder wier puinhopen nog lijken moesten liggen, geen mens woonde er meer. We reden verder, de stad ver uit en sloegen de tent op bij een rivier.
Onze grote troost in de hete tijd in Centraal-Amerika - we zaten in het verkeerde seizoen - waren de rivieren, die we gelukkig geregeld kruisten; verkoeling en watervoorziening. Henny zette de tent op, ik kookte eten, een feestmaal wilde ik maken, want ik was jarig, maar verder dan bruine bonen met rijst kwam ik niet, Nicaragua had zeer weinig te bieden en de bonen werden nog niet gaar ook. De enige troost was de chocolade-taart die ik nog met restjes voorraad uit Costa Rica had kunnen maken van cacao, vet en biskwietjes. Verschillende ruiters waadden vlak bij ons door de rivier: met hun eeuwige hoed op en het lange kapmes omgord, kinderen hingen aan lianen en lieten zich in de rivier plonsen en hielden ons een tijdje vrolijk gezelschap. Een vrouw liep zuchtend langs: "Altijd dat water halen in de rivier", mopperde ze.
In Honduras bogen we van de Pan Americana af, in Guatemala gingen we de jungle in, pas ontsloten door een smalle zandweg. Het oerwoud vormde een hoge muur langs ons en liet geen zuchtje wind door, de weg was wit van het krijtachtig gesteente, waar de bodem hier uit bestaat en schitterde in het felle zonlicht. Steil op en neer ook nog. De middaghitte was onverdraaglijk. Henny werd erdoor bevangen en ging languit op de weg in de schaduw liggen. "Ik kom nooit meer verder" kreunde hij. Bij een rivier met erg troebele kanten schepte hij water uit het snelstromende, heldere midden, maar niet zonder stok ging hij erin: een dode kaaiman hadden we een eind terug al op de weg gezien, een levende zou hier best kunnen zitten.