Midden en Noord-Amerika (2).

D
oodongelukkig zat ik voorin de kano, kletsnat van de zilte zee, die in grote golven over ons heen spoelde. Ik wilde me, zeeziek, buitenboord buigen, maar hoorde Henny achter me roepen: "Spuug maar voor je", bang dat ik de fototassen in plastic ingepakt op mijn schoot, overboord zou laten vallen. Hijzelf zat in de achterste punt van de lange uitgeholde boomstam en probeerde met een roeispaan het plastic beter over de fietsen te trekken.

Winkelen tijdens het fietsen in Latijns-Amerika: klein, overzichtelijk en leuke kontakten


De hele nacht en dag hadden we al op een vissersbootje gevaren, vanuit Turbo, waar de weg ophield, de golf van Urabá overstekend. Nu waren we in deze boomstam overgestapt om de kaap van Tiburón te omronden, die de grens van Columbia en Panama was. De zee was bijzonder woelig; de ene keer tilde hij ons huizenhoog op, we keken overal overheen, zagen de groene onbewoonde oerwoudkust, het volgende moment keek je alleen tegen een muur van water op, die met veel geweld over ons stortte.
Blij stonden we na een uur op het droge, door palmbomen omzoomde strand van Puerto Obaldía. Onze bootsman, een grote neger, liep met ons mee naar de immigratie. We hadden al afgerekend, waarom dan, konstateerden we ongerust. De ambtenaar, 'n arrogante blanke, boog zich over onze paspoorten. "Geen visum", donderde hij, "ga maar weer terug naar Columbia". Na zo'n zeereis trok ons dat helemaal niet aan.
"Maar, señor", hield Henny vol, "het consulaat in Medellín heeft ons verzekerd, dat we het visum aan de grens konden krijgen". Dat was niet waar, een Zwitser had ons dat verteld en die kwam Panama vanuit het noorden binnen.
Het was niet onze gewoonte om zonder de vereiste papieren aan de grens te verschijnen, dat hadden we altijd goed in orde. In Ecuador al waren we naar de Panamese ambassade geweest voor een visum.
"Nee", zeiden ze daar stomweg, "je moet een uitreisticket hebben".
"Maar we zijn op de fiets".
"Dan moet je een visum voor Costa Rica hebben".
"Maar als Nederlander heb je dat niet nodig", zeiden we.
"Dan een andere Centraal-Amerikaanse staat".
"Ook daar hebben we niets voor nodig".
Toen werd de man kwaad en wilde ons niet verder helpen.
We proberen het wel in Columbia, troostten we elkaar. Het consulaat in Medellín had een andere smoes: "alleen als je via Cartagena het land uitgaat". Dat was 1000 km omweg voor ons! Met zoveel onwil hadden we daarom het risico genomen.
En daar stonden we nu, nat en zout. Er waren meer gestranden: niet omdat ze geen visum hadden, maar te weinig geld op zak om het land in te mogen. Dat bracht Henny op een idee: "Wij hebben geld genoeg bij ons" en trok zijn cheques tevoorschijn. En kijk, geld veranderde de zaak de paspoorten konden ineens mee met het vliegtuigje, de enige verbinding van Puerto Obaldía met de hoofdstad.
De dagen die we moesten wachten, werden besteed aan het uit elkaar halen van de deerlijk door zout aangetaste fietsen. Een trieste bezigheid: bij deze grote beurt kwamen veel totaal versleten onderdelen tevoorschijn en vervanging was er niet bij: in dit gat waren alleen kokosnoten en bakbananen te krijgen. Henny kotste al van de bakbananenpap, puree, of gebakken of gekookte bakbananen toen het vliegtuigje terug kwam met de paspoorten. Maar het was karnaval.
"Ik heb vrij vandaag", zei de immigratiebeambte en dat was te zien. Zijn hoofd zat vol spaghetti en de tomatensaus dreef hem over het gezicht. De fietsen lagen gedemonteerd op de landingsstrip, maar we konden toch niet mee, het waren kleine 4-persoons vliegtuigjes. Twee dagen later kwam een ander toestel met een buikje. De piloot bekeek zich de hoop onderdelen en voor wat extra geld kon alles mee. Nu moest ik achter de paspoorten aan, als vrouw bereik je bij de Latino's meer. Straalbezopen kan hij nog wat mompelen: "een grote gunst, heb vrij" en was nog net bij machte het vereiste "in"-stempel te zetten.