Zuid-Amerika (6).
Treurige wegen waren het in de Andes, stenen, stenen en nog eens stenen. Zuchtend bogen we ons over de zoveelste lekke band. Eerst - ondanks de hitte daar in het kaktusbegroeide dal - trokken we snel een lange broek en iets met lange mouwen aan, want zo gauw we stilstonden werden we belaagd door miljoenen kleine "gnats" - de bijtende mugjes. Verlangend keken we omhoog, we zagen de pasweg verder kronkelen. Op de hoogte van zo'n 3000 m, wisten we, zaten die krengen niet meer. Terugkijkend zagen we de pashoogte - 4250 m - waar we 2 dagen te voren over gekomen waren. Een daling, hier meestal zo'n 2000 m lager over 50 à 60 km, kostte net zo goed een dag zwoegen met verkrampte handen van het remmen, stenen ontwijkend, banden plakkend, als de klim weer naar de ruim 4000 m hoogte.
We klommen verder, de toeclips vast, stevig trappend. "Krak" de trapper schoot door. Ik sprong er af, begon te lopen en keek naar een plek tussen de steile rotswanden waar we de fiets neer konden leggen. Henny, die zag dat ik achter bleef, kwam terug. "Het is weer zover" zuchtte ik. Woedend gooide hij de fiets in het smalle stukje berm dat we vonden. Al sinds Brazilië werden we hierdoor geplaagd: brekende veertjes in het tandwiel. Een nieuw opgestuurd tandwiel had hetzelfde euvel: duidelijk een fabricage fout. Al vele keren had Henny het tandwiel opengemaakt, een stukje van de veerspiraal rechtgebogen en er een nieuw haakje van gemaakt. Maar, wisten we, het veertje werd gevaarlijk korter en wat dan? Een doortrapper maken - zoals we in Uruguay moesten doen - is geen pretje bij deze pashoogten met dagenlange dalingen. En er lagen er nog heel wat voor ons voor we in Lima, de hoofdstad waren. Daar zou de post hopelijk goede veertjes brengen. Zorgzaam het tandwiel boven een groot stuk plastic uit elkaar halend, om geen kogeltjes en kostbare veertjes in het gras te verliezen, lukte het toch weer om er een haakje aan te buigen.
Peru: het letterlijke hoogtepunt van onze fietstochten: hoger dan de Mt Blanc
Que barbaro" hoorde ik de vrouwen onderweg weleens roepen; - wat verschrikkelijk - maar met het klimmen hadden we niet zo'n moeite, de hellingen waren flauw - zeker boven de 3500 m waar de auto's even goed, kuchend door zuurstofgebrek, tegenop kropen. De ijle lucht waren we helemaal gewend, de kou ook. Boven op de pas begon het te hagelen en te sneeuwen. Wegwerkers die er de weg verbeterden - meer stenen erop - wenkten ons, onder hun vrachtwagen konden we schuilen. Verbaasd wezen ze op onze korte broeken. Een man, de warme oorkleppen van de tsjullo omlaag, poncho om, liet zijn broek zien. "Ik heb er drie over elkaar" wees hij glimlachend.
Zo ging het 11 maal op en neer tussen hitte en kou, kaktussen en sneeuw, muggen en lama's, van 2000 m naar ruim 4000 m. In een sneeuwstorm klommen we verder, naar adem happend. De 4% helling leek wel 15%, maar we waren dan ook bijna op 5000 m. Bij de koffiepauze op 4500 m wilde de primus nauwelijks branden. Deze laatste klim in Peru spande de kroon, de pas lag op 4843 m, hoger dan de Mont Blanc! De spoorlijn, de hoogste ter wereld, liep er ook over. In de trein, hoorden we, waren zelfs zuurstofapparaten aanwezig!
Natuurlijk moesten we even sneeuwballen gooien en begonnen toen aan de afdaling. Al gauw moesten we afstappen, half bevroren van de kou. Truien, pyjama's, alle kleren uitgepakt en aangetrokken, handdoeken en sokken om de handen gewikkeld. Op 4000 m een poos gestopt om op te warmen. Op 3500 m was een koffiehuisje en werden we iets warmer. Op 3000 m was weer bewoning en zaten we in een kloof, waar het al erg warm was. Op 2000 m begon asfalt en schoten we met 40 km/uur omlaag, ongekend als je wekenlang met 6 à 10 km/uur gedaald hebt! Terugkijkend zagen we de Andes griezelig hoog liggen. Waren we daar helemaal vandaan gekomen?
"Moet je kijken," zei ik 's avonds verbaasd tegen Henny, toen ik de plastik jampot uit de fietstas pakte, "hij is helemaal hol." Alle plastik trommeltjes stonden hol door het grote drukverschil nu we weer op zeeniveau waren.