Zuid-Amerika (7).

Na Lima reden we langs de kust, 2000 km woestijn, zand gevormd als golven van de zee, maar wel een goede weg. In de oases, één per dag kwam je er altijd wel tegen, deden we inkopen. Kamperen, merkten we, kon je beter in de woestijn doen: koeler 's nachts, geen muggen en heerlijk stil. Water haalden we dan bij eethuisjes die her en der onderweg aan de weg lagen. We reden weer op nieuwe banden, minder plakken dus, ware het niet dat we weer een slechte zending troffen: Vredestein binnenbanden, die direkt bij het ventiel scheurden. We konden het niet repareren en daar vlogen splinternieuwe banden de woestijn in; verder op de oude opgelapte. Rotgevoel midden in het niets!
De grens met Ecuador was nog zanderig, 'n enkele kaktus en wat stekelbosjes, maar binnen 20 km zaten we midden in tropisch groen, zwetend in de vochtige warmte tussen kilometers lange bananenplantages, maar geen bananen te koop. Bij een dorp op palen de tent neergeplant. "Hebben jullie wat bananen voor ons?" vroegen we een paar kinderen. Die vlogen weg en in een mum van tijd lag er een bananenberg voor onze tent. Dus: bananen bij de rijst, bananen toe, banaan op brood, banaan in de pap. 's Morgens zagen we zelfs de koeien hier bananen eten.

Columbia: geen weg of pad gaat door de jungle naar Panama en waren we aangewezen of een kleine boot om zo Midden Amerika te bereiken"


Eén jaar en één dag later trokken we de evenaar weer over, weer terug op het noordelijk halfrond. Allang waren we weer terug in de bergen, klimmen en koelte verkiezend boven de vochtige warmte in het tropische laagland. Met een snelle aldaling legden we de laatste 8 km Ecuador af. Op de brug lag de grens met Columbia.

U
itschrijven, inschrijven, hé, alleen Columbianen, waar is de Ecuadoriaanse immigratiepost? "8 km terug," zei de Columbiaan "de berg op." We keken man aan. Uitstempels van Ecuador, hadden we gehoord, kostten soms ook geld. "Hoeveel kost het voor de instempel?" vroegen we "zonder terug te gaan naar de Ecuadonaanse post". "2 dollar," zei de douaneman. "Wij zijn arme fietsers, anders moeten we de berg weer op, is 1 dollar ook goed?" Onderhandelen deden we overal automatisch. 1 Dollar verdween in een la, de stempel in ons paspoort.
In Pasto - de oliekrisis woedde over de hele wereld wisten we al uit de krant - was de benzine op. Bij de verlaten benzinepompen stonden knokploegen klaar in vol tenue. Wat een geluk dat we ons voortbewogen op eigen kracht. En niet op benzine kookten! Echter bij de petroleumboer: "escasa", schaars, kregen we te horen. Geregeld was er iets "escasa" in Zuid-Amerika: margarine, brood, suiker. Meestal had de volgende plaats een andere schaarste, zodat we met vertraging het benodigde toch altijd konden krijgen!
In de stromende regen fietsten we verder, allang uitkijkend naar onderdak. Achter een tabaksveld lag, op hoge palen, een afdak waaronder tabak te drogen hing. De tabaksboer, half verbaasd, half bevreesd, gaf toestemming onze tent er onder te zetten. "Er komen hier nooit vreemdelingen," vertelde hij 's avonds en bleef de hele avond praten over hun problemen en vol belangstelling over Nederland. Columbia in het klein: hij Indiaan, zij mulat (halfbloed negerin) en de kinderen een heerlijk ratjetoe van drie volkeren.
In Columbia zijn alleen maar boeven" luidden de algemene verhalen die we van te voren hoorden. "Roofovervallen, moordaanslagen te kust en te keur." En wat vonden wij? Buitengewoon vriendelijke mensen, beleefd en voorkomend. Jongetjes die de blaffende honden voor mij weg joegen; mensen die trots ons hun fameuze koffie aanboden, kortom een prettig land.
Door dichte tropische jungle daalden we af naar de Caraïbische Zee, de Andes achter ons latend. Daar stonden we aan de kust, de weg ten einde, pas in de stad Panama, herbeginnend.