Zuid-Amerika (5).

Peru: De enorme stenen van de Inca bouwwerken pasten zo precies dat ze alle aardbevingen goed doorstaan hebben"

I
nkopen kun je op 4000 m natuurlijk niet vaak doen. Al gauw zaten we weer achter onze maïsbrei. "Hij wil maar niet gaar worden," merkte ik verbaasd op na een tijdlang pruttelen. Ook aan de kokende thee brandden we onze mond niet meer; een slap zetseltje werd het ook, trekken bij een kooktemperatuur van 80° C doet thee niet meer.
"Had ik maar een snelkookpan," verzuchtte ik, de rijst voor de zoveelste keer proevend, "hij is nog niet gaar."
De primus stond te flakkeren in de tent, ook hij had duidelijk zuurstofgebrek. Nooit kookten we in de dichte tent, maar buiten woedde een hevige zandstorm. Dat, hadden we gemerkt, was 's middags vaste prik op de Altiplano, zoals de hoogvlakte hier heet.
Daags tevoren, in een idylisch rivierdal, kwam hij als bij toverslag opsteken en moesten we als een haas de tent met bagage en al erin omdraaien. Hier hadden we de tent wijselijk midden op het dorpsplein gezet, beschut door kerk en huizen en ook nog achter een muurtje. Evenzo goed was buiten koken onmogelijk.
Puro plano" (helemaal vlak), zeiden de mensen over de weg die voor ons lag. Inderdaad we donderden geen 2000 m omlaag zoals 2 dagen geleden om de volgende dag weer naar 4000 m te klimmen, maak vlak hadden we ons anders voorgesteld. Bovendien hadden we weinig ontbijt achter de kiezen, noch reserve voedsel in de tas, denkend dat we de stad Potosí voor de koffie zouden halen.
Potosí, 'n mijnwerkersstad, manifesteerde zich al lang van te voren: overal holen in de bergen gegraven met hopen alval ervoor, mensen als mollen op zoek naar ertsen. Het riviertje waarlangs we omhoog fielsten, was nog stijf bevroren.
Aan de overkant stonden 2 mannen, mijnwerkers, in gelapte, grauwe poncho's, de onafscheidelijke tsjullo op het hoofd, en wenkten ons. We liepen over het ijs heen. Lachend begroetten ze ons en haalden een aluminium mok onder de poncho vandaan. De ander schonk in, chicha, maïsbier, voor-uit, daar zullen we niet direkt dronken van worden. We proostten dus mee. Waarop? Wel, het was Allerzielen en dat werd hier kennelijk met geestrijk vocht gevierd.
'n Kleiner mokje en klein flesje met heldere inhoud kwam nu aan de beurt. Heel wat meer procentjes, we kenden het eigengestookte spul al. Ik dronk zo weinig als de beleefdheid toestond en we verlieten de mannen na dit gepaste eren van hun doden.
Maar, o wee, dit was de klap op mijn lege maag en lood zakte in mijn benen. Bij elke bocht hoopten we boven te zijn, maar nieuwe stijgingen lagen voor ons. De laatste paar honderd meter was ik volledig op en drukte Henny mijn fiets omhoog. Uitgeteld lagen we een tijdje op de grond bij te komen.
Bovenaan stond een politiepost: 4.500 m stond er op, geen wonder! Een agent zat er voor en speelde gitaar, bij piekerde er niet over onze paspoorten moeizaam te registreren zoals al zijn kollega's in de voorgaande Zuid-Amerikaanse landen. "Ik zal een refresca voor jullie ophalen," zei hij en kwam met een glas sinaasappelsap aanzetten. Dorstig wou ik het naar binnen gieten, maar het brandde in mijn maag, alweer een borrel! Wat een geluk dat we nu alleen maar hoefden te dalen, zo een hotelletje in en we vlogen het bed in.

D
e grens tussen Bolivia en Peru - bij het Titicacameer - bestond uit maarliefst 12 kontroleposten, politie, douane, leger en weet ik veel wat voor officieels. En allemaal wilden ze papieren voor de fietsen zien. En allemaal moesten we ze uitleggen dat we die in Nederland niet hebben. Een paar fietsende Bolivianen - die bij elke kontrolepost onze pomp kwamen lenen want één had een lekke band, vertelde, dat zij ze zelf wel hadden, waarop wij de Nederlandse Ambassade in de eerstvolgende hoofdstad een mooie brief met veel stempels lieten opstellen dat voor fietsers in Nederland geen papieren vereist zijn. Dat hielp.