Oostelijk en Zuidelijk Afrika (6).

"Jambo, Mama, abari safari" - dag mevrouw, hoe gaat de reis - riepen de mensen in Tanzania me altijd vrolijk toe. "Mesuri, mesuri" - goed - riep ik dan lachend terug, want hoe kon het ook anders dan goed gaan in een mooi land met aardige mensen en ... we zaten weer op asfalt.
Als een grijs lint singerde de weg zich door een weelderig groen landschap. Opeens was de weg voor ons helemaal groen. "Benen omhoog" riep Henny die voor mij fietste "een zwerm sprinkhanen!" Het knapte en knerpte onder de banden, maar er was geen ontwijken aan, een groen tapijt van wel honderd of meer meter lang.
Grote borden langs de weg: "Pas op, overstekende olifanten" Ruim 50 km moesten we dwars door het Mikumi wild reservaat. Fietsen in wildparken was nergens toegestaan, maar hier waren geen hekken, dus niemand hield ons tegen. "Vorig jaar is er een auto met inzittenden platgetrapt" had men ons gewaarschuwd, maar we hadden al zoveel wild gezien, we voelden ons vertrouwd ermee. Zoals gewoonlijk zochten we een schaduwrijk plekje om te rusten. Eerst natuurlijk gekeken of er geen leeuwen lagen, geen olifantpad net langs voerde, geen slang in de boom hing en stampend erop af om eventuele slangen te verjagen. Na de thee en broodpauze trokken we verder, moesten al gauw weer stoppen: Olifanten op de weg.
Wat nu? Enkele grote met een kleintje, ze zagen ons en bleven besluiteloos met de slurf staan zwaaien. Langzaam liepen we in hun richting, onderwijl uitkijkend naar een duiker in de weg waar we in geval van nood in konden schieten. Naarmate wij dichterbij kwamen, begonnen ze achteruit te lopen, de berm weer in. Het laatste stuk fietsten we snel voorbij, de olifanten, flapperend met de oren liepen het grasland in. Verderop stond een groot eksemplaar achter een bosje, we hadden hem niet gezien en reden op geen 3 meter afstand voorbij. Verrast of geschrokken begon de olifant met zijn oren te klapperen en deed een paar stappen terug. Het was duidelijk, olifanten zijn bang voor fietsen. De tientallen andere die we voorbij fietsten waren niet zo spannend meer!

I
n Malawi troffen we wat meer fietsers, samen reden we wel eens een eindje op, samen wisten we ons het zweet af op de moordend steile klimmen in de vochtige hitte. Zelfs vrouwen fietsten hier soms, zeer zeldzaam buiten de westerse wereld.
Ook oom agent was te fiets. In een wijde, witte korte broek, de antieke relikten van engels-koloniale tropendrachten, reed hij een eind met ons mee. "Ooooh, helemaal uit Nederland" "Eeeeh wat fietsen jullie hard", want bij elk heuveltje moest hij van zijn zware fiets afstappen.
Na een uurtje kwamen we aan in Mzuzu, waar wij wilden overnachten. Ik stapte af om de "kanga" een grote omslagdoek als een rok om te wikkelen. De wet in Malawi verbiedt namelijk aan vrouwen om hun benen te tonen, mannen wel maar die mochten geen lang haar hebben. Op het platteland fietste ik gewoon in korte broek, bij bewoning dan gauw de doek omslaand. Met veel kapriolen klom ik in het lange gewaad, weer op mijn herenfiets. Er ging een lampje branden bij onze vriendelijke reisgezel: "Willen julIe even mee naar het bureau?" vroeg hij. Ja, dat doe je dan maar. We stapten af en liepen mee naar binnen. Achter een bankje staand begon onze vriend "Ja, eh, zie je, het kon hem niet veel schelen, maar de wet, nou ja .." "Hè hè begint die over mijn korte broek te zeuren", dacht ik. "Zij moet de haren afknippen", kwam er uiteindelijk uit. "Hoe kom je daar bij" schoot Henny uit zijn slof "Mijn vrouw de haren af". Onzeker keek hij ons aan, haalde een collega erbij en samen overlegden ze. "Nee toch niet, vrouwen mochten wel lange haren hebben" en lachen, lachen omdat Henny boos was voor mijn haren, ze vergaten mijn korte broek erdoor!

Tanzania: Fotograferen stelden ze in dit land niet op prijs: "Zo, wil je ons als aapjes laten zien".


Ergens moet hij ons te pakken krijgen, de natte moesson, maar wel net op Malawi's onverharde wegen. Halve dagen zaten we te schuilen, onder ons stuk plastic, onder de buitentent of onder een afdakje. De rest van de dag was dan ploeteren door de modder. Henny moest de fietsen soms stukken dragen en de teller toonde na zo'n dag nog maar 25 km. In de algemene nattigheid kwamen de slangen meer te voorschijn, veel lagen doodgereden op de weg en af en toe kronkelde er een voor onze wielen. Hadden we te veel vaart om tijdig te stoppen dan trokken we de benen gauw omhoog en hoopten dat het beest niet in de spaken zou slaan.
Op ons stuk plastic zaten we te rusten. Henny lapte een band, ik zocht de wormen uit het meel voor de pannekoeken. Voor ons zat een rij kindertjes, kijkend, giechelend en trachtend sinaasappels te verkopen. Steeds meer legden ze voor ons neer "1 tambala, 2 tambala" fluisterend. Maar onze fietstassen zaten al vol sinaasappels en bananen van andere kindertjes. Als duveltjes uit doosjes stonden ze opeens allen rechtop, in één richting de blik gefixeerd: een slang kwam doodgemoedereerd aankruipen naar onze kant, wij stonden ook maar op, de slang kroop midden over ons plastic en verdween in de struiken.