Oostelijk en Zuidelijk Afrika (7).

Malawi: Vriendelijke mensen, maar je bent voor hen t.v. tot het donker wordt, fietsen vlak voor de tent maakt hen alleen maar nieuwsgieriger


D
ie jongens van de Frelimo hebben jullie al lang gezien" zei de Portugese pater; waar we onze tent bij opgezet hadden, "maar ze hebben mij verzekerd dat ze op deze weg geen speelgoed gelegd hebben".
Dagenlang ploeterden we al over een landweg, half overgroeid, vol modder, gaten, en door te waden rivieren, eenzaam en stil in een om zijn vrijheid strijdend Mozambique. De hoofdweg moest in konvooi afgelegd worden omdat hij bezaaid was met landmijnen. Of die op het gewicht van fietsen ontploften wilden we liever niet uittesten. "Hier is het wel veilig" verzekerde de pater ons "maar dat zal niet lang maar duren".
Lange eenzame dagen moesten we maken, angstig stil was het in de onbewoonde streken en in de weinige dorpen sprak niemand ons maar aan. Ons visum, dat maar vijf dagen geldig was, moest in de stad Beira vernieuwd worden, op naar de Pide, de veiligheidspolitie. Breed lachend stempelde een dikke Portugees onze passen: wij waren immers het levende bewijs voor de buitenwereld dat er niets aan de hand was in Mozambique!
Helemaal niets? De stad uitfietsend kwamen we langs een autokerkhof van louter op landmijnen ontplofte legerwagens. Verder tot Rhodesië hadden we nu asfalt onder de wielen, stil en eenzaam bleef het echter. In de weinige plaatsjes was goed te zien waarom Frelimo voor de vrijheid vocht:
Suikergoedkleurige villa's met zwembaden voor de Portugezen, voor de inlanders hutjes, niet maar dan een kippehok.
Ergens in de dichte bush voor ons hoorden we knetterend geweervuur. We stapten af en keken elkaar aan. "Doorgaan of teruggaan?" Toen het stil bleef fietsten we verder stootten op een legerwagen, soldaten er omheen.
Zenuwachtig haalden ze de trekkers over van hun automatische schietdingen en liepen de bush in. Verbaasd keken ze ons aan, niemand hield ons tegen. "Bom Dia" zeiden we op z'n Portugees en fietsten zo snel mogelijk door, weinig benieuwd naar een ontmoeting van leger met guerillas. Over slachtingen hadden we al genoeg gehóórd.

D
iep in onze capuchons gedoken voor de miezerige motregen kwamen we van de Zimbabwe ruïnes fietsen, naast elkaar, maar elk op een eigen baantje.
"Strip roads" noemen de Rhodesiërs dat, twee verharde strepen op autowielafstand. Daartussen nu, door de regen, alleen modder. Luid toeterend kwam een auto ons achterop, netjes ging Henny achter mij op mijn stripje rijden, want zo gebiedt de wet: ieder geeft een stripje prijs. Het getoeter hield aan, steeds nijdiger. "Ik ga met mijn pas gepoetste fiets niet de modder in, kerel" zei Henny bij zichzelf.
Uiteindelijk kwam de auto langszij, minderde vaart en draaide zijn raampje los voor een fikse scheldpartij. We keken hem aan. Klap, raam dicht en weg. De rotnikkers bleken wit!

O
ok in Zuid-Afrika, merkten we alras, fietsen blanken niet en wij, als fietsers waren duidelijk "apart", werden dan ook als "kaffers" behandeld. "Ze schrapen het vel van je benen af" zei Henny "terwijl in andere landen waar ze geen fietsen gewend zijn, ze toch altijd in een grote boog om je heen rijden". We zochten zo gauw mogelijk binnenwegen: "grondpade" oftewel onverharde weg en "kronkelende pade" in de bergen.
"Daar komen jullie nooit levend doorheen" waarschuwden de blanken, "de Transkei is een Thuisland, daar wonen alleen negers". Een triest Afrika vonden we daar, volledig ontbost door mensen die niets hadden om van te bestaan, een land slechts bevolkt door vrouwen, kinderen en oude mensen. De rest werkte in de blanke steden, gastarbeider in hun eigen land.
Het liep tegen donker en we wilden gaan kamperen, net als de vorige nacht in een dorp, waar als vanouds de kinderen, vrolijk pratend en lachend, voor onze tent zaten. Een auto stopt naast ons. Politie. "Willen jullie niet meerijden" vraagt hij "het is bijna nacht en hier zijn geen campings?" "Nee hoor, dank u we gaan in dat dorp daar kamperen". "Onmogelijk, daar wonen alleen maar zwarten dat is veel te gevaarlijk". "Nou, dan gaan we wel bij de politie staan". "Ja maar", zei de agent hoofdschuddend, "er is daar alleen maar zwarte politie".

13 Maanden en 21.000 km duurde, wat oorspronkelijk de "heenweg naar Zuid-Amerika" was. In de haven van Kaapstad zochten we een schip voor de oversteek, twee maanden lang. Tevergeefs. De enige mogelijkheid: terugvaren naar Europa en dan naar Zuid-Amerika, dat was ons te gek!
Vliegen werd het dus en als pleister op de financiële wonde mochten de fietsen gratis mee.


Na dertien maanden fietsen kwamen we aan in een soort Nederlandse cultuur: architectuur uit de 17de eeuw, een taal die zonder meer te verstaan was als Nederlands,

Zuid-Afrika: De Nederlands aandoende Dorpsstraat in Stellenbosch.

blanken die graag wilden "gesels" - gezelligheid - en een sociale structuur gebaseerd op de ons welbekende zuilen, hier verworden tot "apartheid"