Oostelijk en Zuidelijk Afrika (4).


In paniek hadden we al een telegram naar huis gestuurd voor banden en kanvas. En dan al die gebroken spaken, elke avond, soms bij petroleumlicht door de lange dagritten, zat Henny de fietsen te repareren.
"We geven nooit langer" zei de politieman, maar we hielden aan, tot bij de hoofd-inspekteur.
"Per fiets naar Kenia" zei deze ongelovig en hoewel fietsen praktisch onbekend zijn hier, toonde hij waardering en begrip. "Vooruit 24 dagen dan", zei hij, "halen jullie dat wel?" en schreef het in de passen.
Een mooie rustplaats hadden we gevonden onder een paar grote schaduwrijke bomen aan de Awashrivier. De primus snorde gezellig voor de thee en de ene "bani" na de andere verdween in onze hongerige magen. Met veel geproest en gesnuif kwamen geregeld nijlpaardenkoppen boven water om adem te halen en aan de overkant lag, de bek wijd open in de hete zon, een slaperige krokodil. Na de rust fietsten we weer verder over het onverharde pad dat zich langs de rivier slingerde. Plotseling schoot met een luide plons een krokodil het water in, ze lagen dus ook aan onze kant!
Het pad kwam uit in een bevloeid dal, begroeid met uitgestrekte velden suikerriet. Een suikerfabriek maalde, stoomde en spuwde de suiker uit: in zakjes van 25 gram, meer konden de arme bevolkingsgroepen per keer niet betalen. Het restant, de molassen, werd gebruikt om de wegen ter plaatse mee te verharden. Een kleverige asfaltweg op een hete dag was niets in vergelijking met dit plakkerige zoete zooitje.

Z
al ik uw fiets vasthouden, madam" zei een zware stem "u zult wel moe zijn".
Ik keek recht tegen een zwarte navel aan en een brede borst vol kroeshaar, erboven torende het vriendelijke hoofd van de soldaat. We waren omringd door reusachtige negers, gelegerd in een kamp in de noord-keniase woestijn. Dankzij dit tentenkamp, plus een nederzetting van wegwerkers, een enkele eenzame missiepost en een politiepost konden we deze 500 km van niets overbruggen.
De laatste dagen in Ethiopië al werd de bewoning steeds schaarser, evenals de begroeiïng, die steeds dorrer, droger en stekelachtiger werd. Schaduw voor de brandende zon was er niet, rusten deden we onder de snel opgezette buitentent. Enkel nomaden kwamen we hier tegen, rondtrekkend met kuddes kamelen, beladen met hun schamel hebben en houden, eeuwig op zoek naar water. Af en toe een krijger in zijn eentje, zijn lans op zijn nek. Over de zanderige weg ploegden we samen voort en zagen twee krijgers van de Samburu stam voor ons lopen, in druk gesprek. Als door een leeuw aangevallen schoten ze plots de bosjes in toen ze het eerste gekraak van onze fietsen hoorden. Lachend kwamen ze weer te voorschijn, staken hun hand uit "heb je ook een snoepje?"

Tanzania: Nelly voelde zich aardig zeker bij olifanten, hoewel ik haar waarschuwde dat ik die niet verjagen kon!