Oost-Europa, Nabije-Oosten en Noord-Afrika (4).


De Nederlandse ambassade in Kairo deed navraag voor ons. "Jongens, het spijt ons, jullie kunnen onmogelijk verder fietsen". Wij naar het Ministerie van Binnenlandse zaken. "Reizen over de weg is aan buitenlanders niet toegestaan" was hat officiële antwoord. We maakten een afspraak bij Al Ahram, de leidende krant, wiens hoofdredakteur een invloedrijk man en een vriend van Sadat, de toenmalig president van Egypte, was.
Gezeten achter een groot, glanzend bureau ontving hij ons, een tot in de puntjes verzorgde man. Roerend in het kleine kopje turkse koffie hoorde hij ons aan. "We komen met de fiets uit Nederland en willen zo graag verder door Egypte fietsen, is er geen enkele mogelijkheid om toestemming te krijgen?" "Wat kan ik doen" zei hij "zelfs het Arabische Corps Diplomatique mag niet over de weg reizen."
In Kairo's omgeving, van groot toeristisch belang, mocht je wel overal fietsen. De grote pyramides van Cheops en de oude trap-pyramide van Sakkara, gelegen in de woestijn, gaven gelegenheid voor heerlijk ontspannende tochten door de stille sereniteit van de woestijn en door sprookjesachtig mooie dadelpalmaanplanten.

Egypte: Leuke soevenierverkopertjes bij de kolossen van Memnos bij Luxor.


"Toch even proberen" zei Henny toen we, op weg naar Memphis op een grote wegversperring over de hoofdweg zuidwaarts stootten.
"Mogen we hier verder fietsen?" riep hij de politie toe. Nu werd er definitief nee geschud.
Het werd dus de trein. Niet de luchtgekoelde luxe sneltrein - die nam geen fietsen mee maar de boemel, een stoffige 18 uurs zit. Met spijt zagen we de onbeschrijflijk mooie landschappen voorbij-glijden 1000 km vlakke, goede weg veel dorpen tussendoor, in onze ogen veel aantrekkelijker dan die lange treinrit. Vele, vele fietsers zag je overal in de steden. Allemaal gekleed in de traditionele pastelkleurige galabija's, een soort lang overhemd tot op de tenen. Ze zwabberden op zwarte, antieke herenfietsen, heel wat kapriolen waren nodig bij het op en afstappen: met een slip van het gewaad in de mond het been vóór over de stang gooien.
In Assuan, van het station naar een hotel fietsend, schiet zo'n fladderend hemd opeens met een vaart vlak voor ons langs en kwakt tegen Henny's voorwiel. Allebei rollen ze over de grond. Voorvork en voorwiel in de kreukels. En dat in een land waar we niet fietsen mochten!
Het thuisfront om een nieuw wiel verzocht, maar dat kon op zijn vroegst in Ethiopië aan komen. Met het kromme, gedeukte wiel dus naar een fietsenmaker. In een donker vertrek vol roestige knotsen van wielen, stond hij - z'n galabija vol olievlekken - en schudde z'n hoofd. Zo'n smalle iele velg, nee daar waagde hij zich liever niet aan.
Op de hotel kamer toog Henny zelf aan 't werk. Wiel uitspaken en recht buigen, dansend op de grond om bobbels eruit te trappen. Op de spiegel gelegd om te kijken of het al vlakker werd. Inspaken, een puzzel als je het nooit gedaan hebt, insteken, door laten kruipen, tot driemaal toe opnieuw voor het wiel weer wiel werd. Ik, die aanzienlijk lichter ben, kreeg dat enigszins eivormige resultaat in mijn voorvork, "Toe maar, dat merk je toch niet op de bobbels van Soedans woestijnwegen, die voor ons liggen!"

O
p een oud bed zonder matras, in de schaduw van de verveloze muur, zitten wij moedeloos naast elkaar. We zijn gearresteerd en zitten op het politiebureau van Atbara in Soedan, de fietsen achter slot en grendel, paspoorten in beslag genomen. En wat is onze misdaad? Wij willen zo graag fietsen!
Van Assuan waren we met de boot over het nieuwe Nasser stuwmeer naar Wadi Halfa in Soedan gevaren. In Wadi Halfa, de grensplaats, wachtten we 5 dagen bij de politiepost op toestemming door de woestijn te reizen. We konden met twee auto's mee.
In Abou Hamed - weer terug bij de Nijl - hoopten we verder te kunnen fietsen; de politie verbood het ons en zette ons op de trein naar Atbara.
"Na Atbara", had in Kairo de ambassadeur van Soedan in eigen persoon ons verzekerd, "zijn er wegen en dorpen en kun je wel weer fietsen".
"Hoe gaan jullie verder?" vroeg de politie in Atbara ons. "Met de fiets", zeiden we vol vertrouwen. "Kan niet geen wegen, geen water, veel te gevaarlijk, permissie nodig van Binnenlandse Zaken", werd het hele rijtje weer afgedreund. "t Lijkt hier wel geen vrij land" riep Henny kwaad. Bats! Dat was teveel gezegd. "Zes maanden gevangenis", dreigde de commandant, "als je dat nog eens zegt" en we werden afgevoerd.
"Jullie moeten deze fietsen gebruiken in dit land", zei de spoorwegman enthousiast en hing de bagagekaartjes een onze fiets. "We willen wel, maar dat mag niet van hem", wezen we op de politieman bij ons. Nors overhandigde hij ons de paspoorten toen we de trein ingingen.

Soedan: Hanepoten in het zand, soms 34 gaatjes per dag, een ezelberijder haalde ons elke keer weer in.


We suisden over de weg, wind in de rug, asfalt, de enige 190 km asfalt in Soedan leken we haast in één dag af te kunnen leggen. Een auto zeldzaam hier, beduidt ons te stoppen. We schrikken, stappen af, 't zal de politie toch niet weer zijn? 'n Korpulente man in een smetteloze witte galabija komt glimlachend eruit, er tinkelt iets in zijn hand. Hij schenkt water bij. "Faddal" tast toe, 'n heerlijk glas koel water, dat smaakt bij 40°! "Massalaan" tot ziens, wuift hij.
In Khartoum hadden we overal geïnformeerd, de ambassade trok het voor ons na, het visum voor Ethiopië stand in ons paspoort, niets scheen te belemmeren dat we weer gingen fietsen. Zwaar beladen vertrokken we uit de hoofdstad, elk nu een 2 liter jerrycan met water aan de fiets, 2 kilo groente achterop, meel en rijst in de tassen.
De tweede dag vroeg al kwamen we op de beruchte Soedanese niet-wegen. "In Soedan", zei men glimlachend, "zijn de wegen niet vóór de auto's maar dóór de auto's gemaakt!"
In de regentijd sloegen de brede banden van het enige vervoermiddel, dat hier reed - de vrachtauto diepe sporen in de modder, steenhard opgedroogd kon je de beste uitzoeken met de fiets.