Midden-Azië en Europa 1969 (5).

Iran: Isfahan, eens ook hoofdstad geweest, bekend om zijn prachtige moskeeën met blauw/groene tegels bekleed.

Midden in de nacht - voor ons tenminste die om 8 uur gingen slapen - 'n gerammel aan de deur. 'n Geschreeuw: "Maak open, maak open". Doof houden hielp niet ze bleven schreeuwen en rammelen, 't licht werd van buiten aangeknipt. Slaperig openden wij: de hotelier kwam binnen, gastenboek onder de arm: "Inschrijven!"
Van de Kaspische zee het binnenland in moesten we een hoge pas bedwingen in één dag van beneden zeeniveau door tropische jungle en rijstvelden omhoog de kale bergen in tot dicht bij de sneeuw, langs de volmaakt spitse met sneeuw bekroonde Damavand tot ruim 2000 m hoog. Hoewel steil was de weg goed. Soms echter stonden we voor een aardverschuiving. "Nu kun je je wel voorstellen dat bussen en auto's de diepte in gesleurd worden", zei ik terwijl we ons door de modder en stenen heen worstelden. Door de rotsen waren vaak lange tunnels gekapt. "Hoe moeten we daar nu doorkomen", zei ik. Henny liep het stikdonkere gat in met zijn zaklantaarn. "Je kunt geen hand voor ogen zien en ook geen lichtpunt aan het einde", zei hij, terugkomend. Wat nu? 'n Bus stopte. "Ga maar voor me rijden", beduidde de chauffeur. Langzaam bleef hij achter ons rijden, fel de weg verlichtend met zijn sterke koplampen Dankbaar zwaaiden we, knipperend tegen het daglicht. Hij hief zijn handen op en klapte: "Geweldig om deze pas op te fietsen", riep hij, "Veel succes verder".
"I am not a Sir", viel ik kwaad uit. Ik stond weer tussen de fietsen en twee opgeschoten jongens spraken me aan. Bedremmeld keken ze me aan toen ik me omdraaide. "Dit is geen goede plaats om te slapen", brachten ze er toch verlegen uit in goed Engels. Henny kwam naar buiten, het was slechts een theehuis waar een lemen kamertje met een mat op de vloer de enige overnachtingsplek was. "Kom maar met ons mee", nodigden de jongens ons. Samen liepen we door de dorpsstraatjes langs allemaal blinde lemen muren waar achter de huisjes schuilgingen. Door een poortje kwamen we op een binnenplaats. Het huisje, ook van leem, maar in de kamer een prachtig perzisch tapijt op de vloer. Langs de wanden opgestapeld de kussens en dekens voor de nacht. Een paar schoolkameraden hadden zich er bijgevoegd, we gingen samen op de grond zitten. De vrouw des huizes kwam binnen, 'n rijzige vrouw die waardigheid uitstraalde. Ze had mooie kleurige kleren aan, 'n wit hoofddoekje op, zelden zag je de perzische dracht zo, buitenshuis droeg de vrouw altijd een zwarte sluier omgeslagen. Ze kwam binnen met een dienblad. De jongens stonden en bloc op en zetten het ons voor: zoete thee, plat brood en gebakken eieren, drijvend in schapevet.
D
e laatste dagen in Perzië voelde Henny zich ziek, hij kreeg gele ogen. Buiten een enkele keer wat diarrhee hadden we tot nu toe nog niets gemankeerd. Maar nu, na ruim 2 maanden praktisch zonder groente en fruit, was dit geen wonder.
In Turkije, klimatologisch weinig verschillend, was volop. Kilo's kersen en pruimen belandden in onze magen en de gele ogen verdwenen als sneeuw voor de zon.
"Heeft u imam bayildi?" "Ja". "En biber dolma?" "Ja". "En taze fasulya, pilaf?" De herbergier bleef knikken. Wij lazen al die heerlijke gerechten op uit ons Turks woordenboekje en in het eerste het beste gat in Turkije hadden ze het allemaal. Gastronomisch was het een wél ontwikkeld land.

Turkije: Prachtige schoenpoetsstellen, hij leest over de Appollo On-bir (11).

Oost-Turkije daar komen jullie nooit door, daar zijn ijselijk hoge bergen", zei de Nederlandse kanselier in Bangkok destijds, die er met de auto door gereisd was. En inderdaad, bijna elk dag wachtte ons 'n pas van dik 2000 meter, steil, stenig en stotend te beklimmen, aangemoedigd door herdersjongetjes, die met katapulten of gewoon met stenen op ons mikten, vrachtrijders die je langs de rotswanden "voor de grap" wilden mangelen, passagiers achter op de bak die je, moeizaam klimmend, gezellig met z'n allen op je hoofd spuugden. IJselijke kreten uit de theehuizen van de kerels die de godganze dag achter thee en domino zaten. Een vrouw op de fiets, te gek!!!
De eenzaamheid in de bergen was voor ons een verademing, in de boeiende bergtekening vonden we geestelijke rust. Soms weer verstoord door woedend geblaf, blikkerende tanden van kalfsgrote wolfshonden vlak bij je handen aan 't stuur. Als de bliksem moest je van de fiets af stenen rapen en gooiend de monsters van je lijf houden. Zo hadden de stenen langs de weg hun voor- en nadelen.
In 'n duiker kwamen ze weer van pas. Niet voor de zon nu, maar voor de regen zaten we erin te schuilen, de hevige onweersbui duurde al uren, de bliksems sloegen op de top waar de pashoogte lag. Huiverend keken we omhoog. 't Water in de duiker steeg, daar was hij per slot ook voor. Als echte Hollandse dijkenbouwers begonnen we stenen te stapelen, legden een dam en hielden zo ons plekje droog.