Midden-Azië en Europa 1969 (4).
Afghanistan: In de stadjes leek het net als in de boeken van Arretje Nof.
Nieuwsgierig kijken we wat onze buurman - een groepje mannen rond een gemeenschappelijke pot - eet.
"Tast toe" gebaart hij vriendelijk. Het ziet eruit als een lekkere brei, maar blijkt stukken brood drijvend in schapevet te zijn. "Bedankt hoor, maar we hebben de buik vol" beduiden we na áán hap. Met een bidon vol slappe thee beginnen we dan aan de volgende tientallen kilometers woestijn. De plaatsen op de kaart zijn niet meer dan een verzameling lemen hutten. In de theehuizen kun je wel overnachten, soms is er een achterafkamertje waar men een gestikte deken voor ons uitspreidt. In de gelagkamer gebruiken we ons avondmaal en schrijven brieven bij de petroleumlamp, gezellig op de tapijten met andere gasten allen met tulband, knielange overhemden, jakje erover, wijde broeken en puntschoenen. Rekken vol theepotten aan de muur, een huiselijk theelichtje onder de samovar, de grote koperen heetwaterketel.
Ze spreken weinig Engels, wij maar een paar woorden Afghaans, veel te praten valt er niet. Ook geen nieuwschierigheid en gestaar, een verademing na Pakistan, terwijl men hier veel strenger Moslim is. Biddende mensen zie je overal, ook in de woestijn. Na een rustpauze vertrokken we uit het theehuis, waar ook een busvol Afghani neergestreken was. In rijen opgesteld, de blik naar Mekka, stonden ze aandachtig te bidden. Plots waren ze allen verdwenen, als van de aardbodem gevaagd. Toen we nogmaals omkeken, stonden ze weer in het:
gelid, om even later weer te verdwijnen. Ze bogen zó diep, dat een laag muurtje hen volledig verborg. Staan-buigen-knielen, Mohammed wil zijn volgelingen lenig houden, maar de bus werd ongeduldig en begon te toeteren, wat wel wat profaan overkwam!
Afghanistan: Theehuisjes met vriendelijke mannen (en veel vlooien) voor een veilige nacht.
Voor een theehuis stonden grote tonnen. Een oude, verwaarloosde man schepte handenvol wit poeder eruit en wreef zich met verheerlijkt gezicht in. DDT stond op de tonnen. Ik keek eens naar de rode vlekken overal op mijn lichaam, ik kon ook wel wat gebruiken. In de tapijten en gestikte dekens van de theehuizen huisde zo wel het een en ander aan klein ongedierte en een bad in de woestijn is er niet bij. Niet? In een theehuis, waar je de vlooien werkelijk zag rondspringen, stuurden ze ons naar een stuwdam! 7 km van de weg over een erbarmelijk grintpad. Inderdaad, een kamer met een bed, maar heerlijker nog: een rivier. Koel water, uitgelaten ploeterden we, geen mensen op deze afgelegen plek verwachtend. Stemmen opeens, twee getulbande hoofden naderden. Gauw schoot ik onder water, bang voor moeilijkheden, maar kies wendden de mannen hun gezicht af.
In Kalat torende een uitgestrekt lemen fort boven het dorp uit. Voor zijn winkeltje zat een kleermaker jakjes te borduren. Onze korte broeken waren doorgesleten. Of hij er een lapje op kon zetten? Hij knikte "kom ze straks maar halen".
Keurig versteld lagen ze op ons te wachten:
Henny's zwarte broek voorzien van vrolijke wit en roze stiksels, mijn beige prachtig donkerblauw en rood doorstikt.
Bij gebrek aan nederzettinkjes onderweg moesten we dan maar rusten in het niets, schaduw zoekend in een duiker onder de weg. Een lap plat, ongerezen brood, vers heerlijk, maar áán dag oud zo droog als schoenzolen, als mondvoorraad. We spoelden het weg met een bidon lauwe thee. In Herat, de laatste stad in Afghanistan, bekeek ik mijn polsen eens. "Je bent knap knokig geworden" zei Henny, wiens ribben ook te tellen waren.
Bij het eerste riviertje was het nog leuk:
sokken en schoenen uit, fiets optillen en erdoor waden. Maar zes keer was wel wat veel van het goede. Telkens ook nog wachten tot er een auto doorging om te zien hoe diep het was, wat je bij dit roodbruine, snelstromende water niet kon zien.
Iran: Aan de was in de dorpsbeek.
De wegen ongelooflijk stenig, stoffig en vol kuilen. Was dit nu het moderne Iran? We reden het eerste plaatsje binnen, verbaasd zagen we lantaarnpalen langs de nu geasfalteerde straten. We stopten in een eethuis, "moet je zien, ze hebben koelkasten en zelfs ijs" stelde ik verheugd vast. We aten aan een nette tafel uit een bord met bestek! Mashad, de grootste stad in oost Iran had welvoorziene winkels. Blij kochten we een echte primus, er lagen nog vele lange eenzame stukken voor ons. Het nationale gerecht - chelo kebab - bleek dusdanig saai en eentonig, dat we al gauw zelf eens iets klaar maakten.
T
ussen onze beide fietsen stond ik, omringd door allemaal mensen, beter gezegd mannen en kinderen. Hinderlijke belangstelling, geschreeuw, gelach, pesterig geschop tegen de fietsen.
Altijd hetzelfde ongemakkelijke tafereel als Henny het hotelletje inliep om een kamer te vragen.
'n Oude, kromgebogen man kwam bij mij, stak zijn hand uit en gaf mij een al even gerimpeld komkommertje, kostbaar in dit land zonder groente, maar kostbaarder vond ik dit vriendelijke gebaar en z'n glimlach in dit land van onprettige mensen. Blij ben je dan de deur van je kamer achter je te sluiten. Ook al zijn de lakens nooit schoon, ook al is het komfort gering. De w.c.: eerst een soort gieter met water vullen, kuchend er heen lopen. Kucht niemand terug is de w.c. vrij. Het bad: de straat weer op naar de hamam, het badhuis. Zo dicht ik kon liep ik bij Henny om te voorkomen wat toch altijd gebeurde: geknepen en bevoeld worden. Routinematig zette Henny de achtervolging dan maar weer in, doodsbang vloog de "aanrander" weg. Hier in Mianeh stonden we toevallig dicht bij het politiebureau, waar hij direkt naar toe rende. Henny er achter aan, trillend kroop de vluchteling onder het bureau. De agent probeerde de zaak te sussen, maar begreep ons "Irani bah!" uitstekend.
Het warme water in de hamam spoelde stof en irritatie weer weg.