Midden-Azië en Europa 1969 (6).

Turkije: Boerenvrouwen in Anatolië voor de "raketvormige" minaret van de dorpsmoskee.

De Zwarte Zee bereikten we met banden tot op de draad versleten. Langs de kust, eenmaal op verharde weg, de laatste reserves opgezet. Op de stoep van ons hotelletje was Henny druk bezig, de hotelier stond er trots glimlachend bij. Hij had ons als eregast verwelkomd, gelijk koffie gehaald, ja zelfs schone lakens kregen we, uniek de laatste maanden. Zijn vrouw trok mij aan mijn mouw, "Kom mee", zei ze, verlegen als alle Turkse vrouwen. Ze voerde me een paar trappen op naar een plat dak. Trots zei ze, "Kijk wat prachtig". Diep beneden ons lag de helderblauwe Zwarte Zee, waaraan Tirebolu, opklimmend tegen een heuvel, gelegen was. 'n Klein eilandje met een ruïne erop, witte stranden, kleurige vissersbootjes. "Geweldig", knikte ik haar toe, "zo wil ik ook wel wonen". In een lokanta aten we 's avonds weer de nodige schalen leeg, zoveel dat de waard de tel kwijtraakte en de rijst vergat te rekenen. Die betaalden we er wel bij. Teruglopend hoorden we her en der op straat mompelen: "Pilaf, pilaf", de rest verstonden we niet, maar ze wezen op ons, verder vertellend, dat wij de vergeten pilaf-rijst tòch betaald hadden.
"Wat hebben ze gedaan, wat hebben ze gedaan?" vroeg iedereen. Ze sloegen de hand voor de mond of schudden het hoofd van ontzetting. De twee gendarmes, geweer geschouderd, die ons naar de rechtbank moesten brengen, gaven uitgebreid antwoorden. Met de fietsen in de hand liepen we zo in optocht door de stad Samsun. Bij de deur van de rechtbank stond onze tolk, Frans-Turks. Hij rook naar drank. "Zeg maar dat je het gedaan hebt", schreeuwde hij ons toe. Wat we gedaan hadden wisten we zelf niet. Ook de politie niet waar we al uren op het bureau gezeten hadden, koffie drinkend en gezellig pratend. Enkele kilometers buiten de stad had een busschauffeur mij weer lastig gevallen. Gauw even in het been knijpen toen ik langs fietste. Henny timmerde boos op het raampje van de bus toen hij de vlucht nam. Verder fietsend was de gendarme gekomen - om ons te arresteren begrepen we later - die we, denkend weer lastig gevallen te worden, terug duwden in zijn auto. Door een stel toegelopen boeren (hooivorken in de hand!) werd Henny tegen de grond geslagen. Daarop vroegen we om politie, die kwam 5 man sterk en bewapend! "Fietsen op de auto?". Niks ervan, wij wilden fietsen, de politie achter ons aansukkelend. Van de politie doorgestuurd naar de gendarme, proces-verbaal uitgetikt, daarna uren in de rechtbank, mensen fluisterend over ons keken ons duister aan.De Franse tolk weigerden we. Uiteindelijk kwam een Engels sprekende en de rechter - met heuse witte rolletjes pruik en purperrode mantel - sprak recht: Onschuldig. Of wij soms een aanklacht wegens aanranding wilden indienen? Ze kenden hun pappenheimers! Om Istanbul te bereiken moesten we het grootste gevaar trotseren van de hele reis: het verkeer, waanzinnig rijdend op 'n zeer drukke tweebaans weg. Een pas uitgebrande bus lag op z'n kop langs de weg, ik huiverde bij de gedachte aan degenen die er in zaten. Meer wrakken bewezen dat onze vraag niet ongegrond was en als hazen schoten we geregeld de berm in.
Met een veerboot verlieten we Azië en fietsten Europa in. Istanbul, westers en oosters, een boeiende stad. Eruit, weer met levensgevaar!
Als we een landsgrens naderden, zorgden we altijd ons baargeld zoveel mogelijk uitgegeven te hebben, het laatste restaurantje voor de grens had altijd goede klandizie aan ons. Wisselen aan de grens is namelijk zelden mogelijk. Deze keer was onze planning niet goed en kwamen we met veel te veel Turkse lira's aan de grens. Er was wel 'n bank wisselen kon ook. "Even kijken", zei de bankbediende, ik heb Frans, Italiaans, Zwitsers en Joegoslavisch geld". "Geen drachmes?" "Nee". Dan maar in Griekenland proberen. De Grieken hebben niet zoveel met de Turken op, de bank wilde geen lira's, slechts mondjes maat tegen een lage koers. Bij de grens toeristen aangeklampt, toevallig Tsjechen die zonder problemen ons geld wisselden.

Duitsland: koud herfstweer, opwarmen bij 'n houtvuurtje.

D
e fietstocht werd nu vakantierit. Ongestoord piknikken, zwemmen in zee, geen geloer, geen geschreeuw. Goedkope hotelletjes worden echter zeldzaam, jeugd-herbergen waren slecht, de nachten warm. "Waarom zouden we niet buiten gaan slapen?" Zonder tent, slaapzak of iets van kampeeruitrusting. In een olijf-, pere- of vijgeboomgaard legden we onze lakenslaapzak op de grond, muskietennet tussen fiets en fotostatief gehangen, klaar. Peren, vijgen, soms verse melk toe van de vriendelijke boeren. De Griekse bergen, de Peleponnesus, de Apennijnen, de Alpen, het was allemaal niet zo moeilijk meer voor ons. De fietsen, altijd door gebroken spaken, kapot tandwiel, versleten ketting, hadden er meer moeite mee, de reparateurs vroegen nu wel het volle pond aan loon.
"Na, gibt es denn noch so was?" zeiden de Oostenrijkers verbaasd, "helemaal met de fiets uit Holland?" "Nee, uit Singapore". "Oh". Uit was het gesprek, waar dat lag mocht Joost weten en met een 'is dat alles' gezicht vertrokken ze weer. Omwegje over Wenen, duizend kilometer meer of minder deed er niet toe, een stukje kultuur hoorde erbij. Kaartjes voor de opera gekocht. "Kun je er zonder colbert in?". "Dat kan", verzekerde het toeristenbureau. Zo netjes als onze fietstaskleren het toelieten, een avondje uit. "Na, het is hier toch geen voetbalveld", zei de zaalwachter, zelf in een apepakje. Teleurgesteld liepen we naar de kassa om de kaartjes terug te geven. "Geef maar aan die meneer, die heeft een net pak aan", zei de aap.

Passen we nog wel in deze kultuur?