Zuid-Oost Azië 1968 (5).
India: Kajuraho, gerestaureerde tempels met bekend erotisch beeldhouwwerk
In Dacca, de hoofdstad, teruggetrokken op een hotelkamer, begon weer het defilee van nieuws-gierigen die ons wilden bekijken. "Donder alsjeblieft op" dachten we. Toen bleek dat het studenten waren, leden van een fietsclub, bijzonder vriendelijk en correct.
"Morgen moet je niet op straat gaan met de fiets" zeiden ze, "er zijn grote studentendemonstraties en stakingen van openbaar vervoer".
Wij moesten naar de Nepalese ambassade ons visum ophalen, maar besloten dat dan maar 'n dagje uit te stellen.
We bleven die dag 'n beetje in de omgeving wandelen. Bij een krantengebouw was 'n enorme menigte, politie en 'n ambulance. Het leek ons beter terug te gaan naar het hotel.
Onze fietsvrienden vertelden: "Vijf studenten neergeschoten, een krantengebouw in brand gestoken en een brand-weerwagen".
India: Nieuwtjes uitwisselen bij de dorpsput
De volgende dag: uitgaansverbod! Officieel wisten wij nergens van, dus stomweg op de fiets gestapt om naar de 8 km verderop gelegen ambassade te rijden. Overal barricades op de totaal verlaten straten.
Stomverbaasd keken de soldaten ons aan, maar niemand zei wat. Opeens kwam een legerjeep aanrijden, 'n hoge piet stak een stokje uit: "Ho, stop, hebben jullie toestemming?" We moesten terug naar het hotel. Henny belde daar de politie, vroeg om escorte, die, zwaar bewapend, zenuwachtig rond-kijkend bij de barricades, ons naar de ambassade bracht. Ons visum kregen we, van de consul in persoon, z'n zoontje moest de stempels voor hem nog zoeken want personeel was natuurlijk niet kunnen komen.
India: Met een grote leren zak velden bewateren; leeg lopen de ossen omhoog, vol werkt de zwaartekracht mee naar beneden.
Terug met een legervrachtwagen, achterop tussen de soldaten. Enkele dagen op de hotelkamer door moeten brengen, zo gauw het uitgaansverbod voor twee uur opgeheven werd de stad uitgefietst en aldus van Dacca niets gezien, geen van de duizenden moskeeën, geen bazaar, niets.
"Tja" zei de grensambtenaar vriendelijk, "jullie kunnen het land niet uit". Verschrikt keken we hem aan. "Jullie hebben geen roadpermit". "Waarom is ons niet verteld dat je zoiets nodig hebt", zeiden we boos. Maar er hielp geen lieve moeder aan, de man kon er z'n baan niet voor op het spel zetten; géén baan is honger hier.
"In Jessore kan de District Commissioner het uitschrijven" vertelde ons een militair in een kazerne waar we om raad aangeklopt hadden. Ondertussen zette hij Henny's tropenhelm op z'n van brillantine glimmende, golvende haardos. "Eigenlijk hadden jullie dat in Dacca moeten ophalen". Dus 30 km terug haar Jessore. 'n Paar uurtjes wachten -ze belden Dacca voor ons- kregen we de roadpermit.
De volgende morgen, vlak voor de grens weer gestopt in hetzelfde theetentje. Ze wisten 't nog van de dag ervoor: stapels pannekoeken bakken voor onze hongerige fietsmagen. 't Kleine joch dat z'n vader hielp, af en aan rende, keek al stralend, ja, hij kreeg weer ons laatste kleingeld! Als oude vrienden hielp de grensambtenaar ons direct de grens over.
Eten in een restaurant: bedeesd werd er naar hokjes met een gordijn gewezen, familievertrekjes, zodat de gesluierde vrouw ook ongezien kon eten. "Ha", dacht ik, "dan kan ik eten zonder al die starende ogen". Na twee happen rijst werd het gordijn al opengerukt. Wij kwaad: "Wat willen jullie". "Kijken, jullie zijn toch vreemdelingen?", klonk het oprecht verbaasd."