IJsland, het hele eiland rond (5).

Strategisch geplaatst op een bergpas, is de noodhut voor ons een welkome plek om te pauzeren

Inderdaad kun je in zo'n hutje wel een paar dagen wachten op hulp, of einde van noodweer.


Nog een dag moeten we hier blijven, voor het natuurgeweld tot fietsbare proporties is afgezwakt. Een plaatsje van 300 inwoners, maar met school, bank, supermarkt en natuurlijk een zwembad, een blijkbaar elementaire levenbehoefte die nergens in IJsland ontbreekt. De kinderen van onze gastgevers eergisteren zitten hier op school en komen nog gezellig met hun kameraadjes even bij de tent langs, want hoewel je bijna niemand in het dorp ziet, zal ons verblijf op de camping er middenin wel niet onopgemerkt zijn.
Eenmaal weer op weg het dal in, zien we nu, eind augustus, al verse sneeuw op de slechts rond vijfhonderd meter hoge toppen liggen, wat de somber grauwe bergen aanmerkelijk schilderachtiger maakt. Bovenaan de pas staat een reddingshut, waar we een boterham kunnen eten, beschut voor de ijskoude wind. Een stapelbed en een kapotte houtkachel vormt het enige meubilair, plus heel intrigerend een met een gele vloeistof gevulde jerrycan, waar W.C. opgeschreven staat. Voor we dalen hebben we een prachtig uitzicht over de bergen voor ons en zien niets dan witbesneeuwde toppen zover het oog reikt, wat een geluk dat we de 800 meter hoge Öxenpas nu links kunnen laten liggen!

Noodhutten zonder nood, Mývattn zonder muggen.

Het dal naar Egilstadir is het meest beboste van IJsland, een breed vlak dal met wat naaldbosjes en korte kromme berkenboompjes. Deze relatieve schoonheid verlaten we, nadat we ons goed van proviand voorzien hebben in het stadje, om na een geleidelijke klim op de kale hoogvlakte uit te komen. Het is een lavazand woestijn waar niemand meer woont. Toch verbazingwekkend dat er nog aardig wat verkeer heen en weer gaat, wat dat heen en dat weer ook moge zijn. Door het grove asfalt en de vaak brede banden van de hier veel gebruikte 4WD's, maakt dit nogal wat lawaai. We kiezen vanwege de windrichting voor de nieuwe noordelijke route en schieten gelukkig goed op door de saaie grijze velden. Tegen de avond willen we de tent opzetten, maar beschutting is er niet te vinden. "Ze zijn vergeten hier noodhutten neer te zetten" meent Henny gekscherend. Als we in de verte een soort schuur ontwaren, besluiten we tot daar nog door te gaan. Verrast (niet dus op de kaart staand) blijkt dat een container te zijn, die als noodhut dienstdoet. "Een beetje nood is dit wel" vinden we, als er wat natte sneeuw rondjaagt en schuiven de dubbele deur open. 's Nachts schudt de hut in de wind, maar is zoals overal met stevige kabels verankerd. Ik ben blij dat we veel inkopen gedaan hebben voor het geval we hier weer blijven steken.
Heel in de verte zien we stoomwolken opstijgen en moeten dan nog 30 kaarsrechte kilometers om bij de blubberende en sissende lauga's van Námafjall te komen, waar een prikkelende zwavellucht hangt. Vanaf het pasje kijken we terug op de vele stoomgaten en zien er nog meer overal in de bergen. Kort voor Reykjahlið ligt dan ook de eerste IJslandse geothermische centrale, die echter weinig energie levert, want kort na de aanleg ontsnapte de stoom na een aardbeving ergens anders. Veel van de puntige bergen in de omgeving zijn actieve vulkanen. Het meer Mývattn, zoals de naam al zegt beroemd voor zijn muggen, is kil en koud met natte sneeuw en dat heeft blijkbaar alle muggen nu verjaagd. Mooie rotsformaties en veel bomen zomen de oever, maar zwemweer is het niet, hooguit in een van de warme onderaardse bronnen vlakbij. Na een pas waar de natte sneeuw overgaat in echte sneeuw en bij de daling naar het dal weer in regen, komen we in Laugar aan, een plaatsje met of all places een visfabriek. Helaas blijken wegens het seizoenseinde alle onderkomens al gesloten te zijn en rest ons niets anders dan de natte kampeerplaats met ondergelopen washok.