IJsland, het hele eiland rond (4).
De mooiste ervaring van IJsland: Jökulsarlón waar we op een eenzaam plekje vlakbij konden kamperen (voordeel van in het naseizoen reizen).
De hele verdere middag fietsen we langs meerdere uitlopers van de Vatnajökull, die allemaal verstijfd tussen de bergtoppen liggen en bijna tot aan de weides beneden lopen.
Bij de Breiðamerkurjökull kalft deze af in een meer, het Jökulsarlón, waar de bizar gevormde ijssculpturen in grote getale ronddrijven. "Zie maar hoe mooi IJsland kan zijn" toont de zon ons met prachtig namiddaglicht en deze ook nog voor auto's verboden plek, wordt zo de spectaculairste kampeerplek van deze reis. De hele avond en nacht horen we knallen van nieuwe schotsen die van de gletscher afbreken en in het meer storten. In het ochtendlicht zien we weer allerlei andere vormen in het ijs en het wordt nog moeilijk om ons van dit sprookje los te rukken en de weg te vervolgen. Nog een hele dag fietsen we langs de bergen waar telkens weer nieuwe gletsjerarmen tussen opduiken, waarmee zijn indrukwekkende grootte voelbaar wordt.
Bij het verlaten van het, op een hele lange smalle landtong gelegen havenstadje Höfn, zien we nog heel lang al die gletsjertongen tussen de bergen. Wanneer we van deze mooie fjord moeten afbuigen, boort een lange tunnel zich door de berg. Geen lolletje met de fiets, dus vragen we een voorbijganger of er geen andere weg is. Die wijst omhoog naar een steile klim langs de bergwand. "Een kwartier zwoegen" zegt hij "maar dat wordt beloond met één van IJslands prachtigste vergezichten". Dat kwartier is ook nog autovrij, want deze voormalige oude weg is nu afgesloten, maar boven staan er wel reisbussen, die van de andere kant gekomen zijn.
De toeristen mogen even kijken, wij maken er een lange koffiepauze van.
Opruimen van vervallen dingen is niet hun sterkste kant: overal staan ruïnes van boerderijen en schuren.
Fjorden, orkanen en sneeuw.
"Ik ga nu naar huis, ik ben het zat hier", roept een Engelsman, die hier op de motor rondtoert. "Ze hebben storm voorspeld en dat wil ik niet weer meemaken, morgen neem ik de boot terug" en hij deponeert een zak nu overtollige levensmiddelen voor onze neus. We verlaten de camping van Djúpivogur en zien die van gisteren in Höfn nog liggen, net zoals we Höfn ook al een dag tevoren zagen. Dat komt door de diepe insnijdingen die de kust hier heeft en net als in Noorwegen fjorden genoemd worden, hoewel ze er heel anders uitzien, vooral de dichtgeslibte "binnenbocht". Zo kijk je lang tegen hetzelfde landschap aan, maar telkens van een andere kant. Over de Öxenpas willen we de rondweg en de fjorden nu verlaten, een flinke pas maar ook een flinke bekorting in kilometers. Maar die 20 km tot de afslag kruipen voorbij, de tegenwind wordt steeds stormachtiger en met vlagen worden we compleet van de fiets geblazen, soms kunnen we alleen schrap staand zo'n rukwind standhouden. Achter de brug gezeten, de enige plek om even wat uit de wind te zijn, beraadslagen we. Verder de pas op, onverhard en steil, is onmogelijk, schuilhutten niet aanwezig volgens de kaart, noch kunnen we nu een tent opzetten, en hotels zijn hier evenmin. We besluiten de fjord dan maar verder te volgen, na de bocht is de wind in de rug. Daar kunnen we ons nog net fietsend houden maar bij de volgende kaap worden we door valwinden heen en weer gechicaneerd. Nu begrijpen we precies wat die Engelsman bedoelde, zoiets hebben we nog nooit in ons fietsleven meegemaakt.
Mijn fietshelm moet ik afzetten, die rukt zo aan de banden dat ik bijna gekeeld wordt. Breiðdalsvik is nog een fjord verder, dat redden we nooit vandaag. We besluiten onderdak in een boerderij te vragen.
In orkaanwinden kunnen we alleen ons schrap zetten om op de been te blijven.
Opgelucht en lekker warm zitten we al gauw bij de gastvrije familie aan de koffie, met uitzicht op de zee, waar in hoge fonteinen het water als in een tornado omhoog schiet. Ze bieden ons een kamer aan: "Laatst hadden we Zweedse kampeerders wier hele tent de lucht ingeblazen werd", zeggen ze hoofdschuddend.
's Ochtends is de storm nog niet gaan liggen, maar vol goede moed gaan we na het ontbijt toch maar op weg. Nog voor we op straat zijn rukt de wind mijn fiets uit mijn handen en met bagage en al gaat hij nog tweemaal over de kop. Toch willen we zo graag verder - het koeien melken hebben we uitgebreid bekeken, de kinderen hebben voor ons op de blokfluit en accordeon gespeeld - dat we, meestal lopend, de elementen proberen te trotseren. De weinige rotsen die er zijn benutten we voor een adempauze, op de fietscomputer tellen we de dekameters zoals anders de kilometers. Bij elke valwind, die we in het lange gras rimpelend zien aankomen, zetten we ons schuin en wijdbeens schrap. Als ik weer eens omver geblazen wordt, stopt een automobilist en biedt vriendelijk zijn hulp aan. Ook een passerende politiewagen komt terug om te vragen of alles oké is, maar dan zijn we bijna in Breiðdalsvik na 6 uur worstelen over 15 km.