China van zuid naar noord (3).

Klassieke Chinese landschappen: karstbergen bij de Li-rivier, de oude Chinezen waren er al weg van.


Nieuwjaar is erg kleurrijk en je ziet overal de verlichte opblaasbare versiering (zelfs een gewild exportprodukt).


Op hun "oudejaarsavond" zijn we in Taiping, waar alleen een lüguan -een herberg- is. Het lijkt een afgedankt staatshotel, dat nu door een oude man gedreven wordt. De simpele kamer is koud, maar de ontvangst is warm. De kleindochter, thuis wegens het feest, wordt opgetrommeld en zo hebben we een tolk. Omdat alle restaurants gesloten blijken, worden we aan de familiedis genood, de zeer geliefde hotpot, een soort bouillonfondue. In eierdopachtige glaasjes wordt rijstwijn geserveerd: "Mambei" proost op het nieuwe jaar. Om 12 uur is het een heidens kabaal van het vuurwerk en 's ochtends verlaten we het dorp over een tapijt van rood papier. Tussen de huizen hangen nog kruitdampen en de knallen zullen nog 14 dagen doorgaan...

Puntige bergen, Wind en Wolkenbruggen, Klok- en Gongtorens.

Sinds we na Wuzhou de bergen zijn ingegaan is het wat rustiger geworden, geen zesbaans- maar landwegen nu, die slingerend omhoog en omlaag gaan. Bij Yang Shuo komen we in het beroemde karstbergenlandschap, waar chinese kunstenaars al 2000 jaar geleden de prachtigste schilderijen van maakten en nog steeds is het een geliefde plek.
Nu met Nieuwjaar zijn veel Chinezen hier op vakantie en we zien ze op gehuurde tandems om al die bizarre formaties, zoals de berg met het gat, te bezoeken. Er zijn veel hotelletjes, waar dat eindelijk in het engels op staat, dus nu geen ingespannen zoektocht naar de karakters voor "binguan" en eveneens 'n tweetalige menukaart in enkele restaurants, met als nadeel, dat we lezen dat er hondenvlees geserveerd wordt.
In file gaan van hieruit bootjes naar Guilin, over de Li rivier door dit fenominale landschap, maar wij volgen een kleine onverharde weg deels door het dal dat zijn schoonheid zo evengoed openbaart. Echter tot aan Daxu, waarna veel bergen afgegraven worden, want China heeft een schreeuwende honger naar cement.
In Diping verlaten we het dal van de Duliu rivier, om door de bergen enkele Dong dorpen te bezoeken. Net buiten het dorp ligt een Wind en Wolkenbrug, een houten overdekte brug waar geen spijker aan te pas is gekomen, met elegante meerlagige daken en van binnen beschilderd met utopische landschappen. In Cheng Yang hadden we de grootste al gezien, die met indrukwekkend veel daken boven de rivier lag, waarin nog de typische waterraderen draaien, temidden van de donkere, hoge houten huizen. Onze hotelbaas draagt nog een Maopakje en wist nog snel even de w.c uit, een hopeloze taak met eeuwenoud aangekoekt urinesteen. De Dong vrouwen zijn merendeels in hun traditionele dracht van paarsblauw katoen met geborduurde randen. De mutsen verschillen van dorp tot dorp en babies zitten in geborduurde draagzakken of eenvoudig op de op de rug gekruiste armen. De ethnische minderheden is meer dan het voorgeschreven eenkind toegestaan en dat is te zien ook.

Rondfietsend zien we taferelen die je ook op duizenden jaar oude gravures ziet, mensen met twee mandjes mest aan een juk dwars over de schouder om de veldjes te bemesten en op dezelfde manier worden de produkten van het veld vervoerd. Ook de grauwe dorpen met de Gong- en Kloktorens zullen niet veel veranderd zijn en de troep die overal ligt was bij ons in de middeleeuwen net zo, met als hedendaagse noot de plastic zakken.
De berghellingen zijn bedekt met kleine terrasveldjes, waarop geel koolzaad bloeit. Op de zondagsmarkt in Rongjiang, weer terug in het Duliu dal, zijn veel vrouwen uit de omliggende bergen, Dong, Miao en andere stammen, allemaal in verschillende drachten, die ons al net zo nieuwsgierig bekijken als wij hen.

Veel verschillen bevolkingsgroepen en stammen bijna allemaal met hun eigen klederdrachten wonen in het zuiden.
Een jonge vrouw met juk en haar kind goed ingepakt achterop.