Zuid-Amerika (2).

H
et fietsen wilde niet zo best lukken in Brazilië. Dat lag niet aan de fietsen zelf; in Kaapstad nog helemaal schoon gemaakt en van nieuwe onderdelen voorzien, waren ze puntgaaf in Rio uit het vliegtuig geladen.
Het viel niet mee om over een 8-baansweg, met even zoveel rijen razende en claxonerende auto's een miljoenenstad te verlaten, ook al waren de namen nog zo romantisch: Copacabana, Ipanera. Bijna een dag dolen door flat- en krotwijken met een onnauwkeurige kaart op zoek naar kleinere wegen. "Não é bom!" zei de papayaboer, terwijl hij aan zijn kom koffie slurpte. Hij doopte zijn broodje er in en schudde zijn hoofd. We zaten bij hem aan de morgenkoffie, na er de nacht gastvrij doorgebracht te hebben.

Uruguay: een voor fietsers fantastisch wagenpark: T-Fordjes, die maximaal maar 40 km/u konden.

Met expressieve gebaren - het Portugees verstonden we slecht - toonde hij ons welke modderwegen ons wachtten, een denkbeeldige fiets zwaar uit de modder trekkend, de vastgekoekte troep tussen spatbord en wiel met een vies gezicht wegpeuterend. Om ons helemaal te overtuigen dat we deze weg niet moesten volgen, werden er nog bandieten en rovers bijgehaald, die de streek onveilig zouden maken. Doorslaggevend was dat niemand ons kon vertellen of die weg er echt wel was en doorliep ook, op de ene kaart wel, op de andere niet; we keerden om naar de hoofdweg.
Kommer en kwel van druk vrachtverkeer en stinkende uitlaatgassen. Een politieauto drukte ons van de weg af. Een agent kwam er uit en begon ons af te blaffen. "No comprende" zeiden we maar in het Spaans maar zoveel begrepen we wel dat hij ons niet geloofde.
"Wij zijn Nederlanders op reis door Zuid-Amerika" En dát geloofden ze helemaal niet. Zijn collega haalde fietspomp van onze fiets, legde hem over z'n knie alsof hij hem door midden wilde breken en uiteindelijk, na veel geschreeuw en dreigementen werden we verbannen tot de berm van de weg, vol stenen en gaten. Fietsen door Brazilië werd voor ons: achterom kijken of er ook politie komt, want aan legio lekke banden hadden we niet de minste behoefte. Officieel, hoorden we later, mag je op provinciewegen niet fietsen, op rijkswegen wel, maar dat waren de drukke autowegen, en op gemeentewegen ook, maar dat waren bijna nooit doorgaande.
Ook nog in het verkeerde seizoen zaten: augustus, daar winter- en regentijd! Dat betekende halve dagen schuilen in schuurtjes, onder ons grondzeil of de buitentent. Op een mistige zondagmiddag - zo grauw en grijs dat je je in Nederland waande, reden we door een eenzaam stuk, konden niet kamperen en moesten noodgedwongen een kilometers lange bochtige afdaling naar Santos maken. Een uitermate smalle weg en naast ons, omhoog gaand, een onafgebroken rij auto's van het zondagse uitje terugkerend naar Sao Paulo. Lekke band! In de stromende regen eerst een verbreding tussen weg en afgrond zoeken en onder het plastic de band geplakt. Even verder: weer lek. 't Lapje plakte niet in deze natte toestanden; weer geprobeerd, verderop weer lek; dan maar een nieuwe binnen-band. Weer onder plastic hannessen, om drijfnat in het donker in Santos aan te komen. We schoten een hotelletje in, ons verheugend op een droge kamer. Vol! Ach ja, het is weer zondag! Zoals vaker ter wereld troffen we de hotels bezet: de topdag voor hoertjes en klandestiene liefdesaffaires.

I
n een vriendelijk namiddagzonnetje reden we Jagarão binnen, hobbelend over de kinderkopjes. Aan het plein lagen de kerk en de huizen in suikertaartenstijl, pastelkleurig en gegarneerd met witte tierenlantijntjes, typerend voor heel Zuid-Amerika leerden we nog. We hadden de grens van Brazilië met Uruguay bereikt en reden over een brug Uruguay binnen. Weer zondag, maar geen probleem, de douane stempelde bij hem thuis wel even de paspoorten. De bank wel dicht: met fl 1,50 aan Uruguayse pesos - gewisseld voor het restantje Braziliaans geld - en voor 1½ dag eten in de fietstas het land in. Genoeg om Treinta-y-Tres te halen hoopten we.