Oost-Europa, Nabije-Oosten en Noord-Afrika (2).

M
et onze zaklantaarn schenen we langs de stikdonkere weg. Straatverlichting ontbrak. We zochten een kamperplek.
Elke dag in Hongarije aten we, voor we gingen kamperen, 's avonds uitgebreid in een restaurant. De verplichte geldomwisseling - weliswaar lager voor kampeerders, noopte ons tot het opeten van de vele forinten, daar we meestal vrij kampeerden. Gulyás, pörkölt, palacsinta, noem maar op, tongstrelend. Oorstrelend daarnaast gloedvol getokkel en gefiedel van een zigeunerstrijkje, dat ons aan de stoelen kluisterde. Enkele zingende partijfunctionarissen waren de enige dissonanten. Bijna donker was het toen we buiten stonden en de fiets wilden bestijgen. Een dronken Rus hield ons tegen: "Broeder" zei hij, Henny aan zijn massieve borstdrukkend "laat me je fiets eens bewonderen".
Buiten het dorp waren boerderijen noch waterputten, pas na lang speuren met de zaklantaarn vonden we een huis waar plek bij was. Met het woordenboek in de hand klopten we aan: "Mogen we hier de tent opzetten" lieten we de bewoners lezen. Antwoord werd niet opgezocht in het boekje, maar een zaklantaarn erbij gehaald en wij konden, goed bijgelicht, de tent snel opzetten.

Roemenië: Ongelooflijke vriendelijke mensen die enorm trots waren op hun klederdrachten.


Met de fietstassen vol heerlijke Hongaarse wijnen, potten jam en fruit en de maag vol koffie en stukken taart, allemaal om die verplicht omgewisselde forinten op te maken, fietsten we welgemoed met een flinke gang richting grens. Langs de weg bij een houten barak stond een soldaat die zwaaide. Nog enkele kilometers en dit heerlijke vakantieland was ten einde. Plotseling hoorden we een gepiep en geknars achter ons, Zwaar hijgend roept iemand "Halt, ho stop" Badend in zweet, een groot geweer op de rug, komt de soldaat ons op een oude roestige fiets achterop. We stoppen verbaasd. "Passen" zegt hij nog nahijgend en veegt zich het zweet van het voorhoofd. De eerste keer dat we met kontroles lang voor de eigenlijke grens gekonfronteerd werden.
Zoals nu al zo vaak in het Oostblok stond onze tent weer op een goddelijk plekje, aan een helder beekje en omringd door dennebomen. Opeens duiken twee politie-agenten op. "Passen" vragen ze en nemen onze zwarte boekjes mee. Zou je toch niet zomaar vrij mogen kamperen? Een half uurtje later komen ze weer; met de paspoorten én de burgemeester "Waarom komen jullie niet bij mij thuis slapen" vraagt hij.
Nee als je niet rustig vrij kunt kamperen in Roemenië is dat omdat de mensen je steeds uitnodigen ongelooflijk gastvrij is dit land. "Gooi weg die rommel" zei de boer op wiens privé wei we stonden wijzend op onze fabriekskaas, "Kom binnen". Zijn vrouw stond bij de tegelkachel, een groen betegeld groot ding dat de halve keuken in beslag nam, te roeren in dampende mamaliga -maisbrei- en schepte bordenvol met eigengemaakte witte kaas. Daar kon je goed op fietsen.
"Kom maar bij mij eten" beduidde een vrouw en troonde ons trots weg voor een restaurantje "daar hebben ze niet veel soeps". Thuis toog ze in de keuken, haar man schonk eigengemaakte pruimejenever; van fietsen kwam toen niets meer. De tv aan, allemaal produktiecijfers. "Communisme" zei de gastheer hoofdschuddend "is goed voor de Russen, die zijn te lui om te werken, maar niet voor ons".
Als de imam bij het krieken van de dag zijn oproep tot gebed over de nog slapende Turken brulde, zaten wij al op de fiets. Zomer was het ondertussen geworden en bloedheet overdag. Zo dicht mogelijk koersten we langs de Middellandsezeekust om er bij elke gelegenheid in te duiken of bij te kamperen.
Voor Bursa moesten we het binnenland in. Het was midden op de dag, de weg voor ons danste in de hittegolven en begon behoorlijk te stijgen door een kloof in een kaal rotsachtig gebergte. De zon stond in zenit en leek emmers vol gloeiende fotonen over ons te gooien. Met het vorderen van de kilometers steeg de temperatuur in ons lijf, het bloed leek bij het kookpunt te komen en via het hoofd naar buiten te willen barsten. De oude aftandse Turkse auto's klommen al even moeizaam omhoog, met hoesterige rokerslongen en bliezen hete walmen over ons uit, die ons letterlijk en figuurlijk zwart voor de ogen schemerden.
De natuurlijke koeling op de fiets: wind, die het zweet verdampt, ontbrak volledig. De klimsnelheid was veel te klein om zelf een luchtstroom te maken en in de kloof scheen de hete lucht stil te staan. Steilte, lengte, hoogte noch een slecht wegdek maakten deze klim tot een marteling, maar puur en alleen het feit dat het lichaam zijn warmte niet kwijt kon.
Bij Troje zagen we de laatste glimp van Europa, aan de overkant van de Dardanellen. Als schepen naderden we vele andere antieke steden, eens bloeiende havens, nu kilometers ver van de zee in dichtgeslibte kustvlaktes. Boeiend, allemaal anders en voor ruïnes vaak in goede staat. "Kijk" wees een bewaker ons, meelopend over de geplaveide straat van Elefsis, "hier waren de openbare w.c.'s met waterspoeling!" "Ja" knikte Henny, "jullie hebben niet veel van de oude Grieken geleerd, want dat hebben jullie Turken nu nog niet" denkend aan de w.c.'s zoals wij ze in onze hotelletjes vonden: de geur wees de weg, gat in de grond type en in de hoek een stok om het gedeponeerde erin te proppen. In het vaak halfdonker was het zaak goed op te letten wat de boven en wat de onderkant van de stok was.