Zuid-Oost Azië in 2003 (10).
(Laos)

Oerwoud wegen

De weg van Luang Nhamtha naar Houaxai, de grens met Thailand, is de slechtste die we deze reis afleggen, maar ook de mooiste. Als we op een van de vele passen boven zijn en rondom ons heen kijken, zien we oerwoud zover het oog rijkt, nergens een spoor van menselijke bewoning. Een deel van het gebied is nationaal park en dan ook grotendeels ongerepte jungle. De weg is een pad, met diepe sporen erin gereden op regendagen. In de hoeken bij een zijdal soms nog modderig en totaal overgroeid met varens. Langs het pad torenen de oerwoudreuzen en af en toe horen we luide kreten van apen of andere bewoners. Riviertjes snijden de weg, soms liggen er stenen om net met droge voeten over te kunnen steken, andere keren moeten we de schoenen uit en met opgetilde fiets er doorheen waden. Halverwege is een kolenmijn, waarna de weg weliswaar wat meer uitgebouwd is, maar ook volkomen kapot gereden door vrachtauto's die de kolen naar Thailand transporteren.

Doordat oude Boeddha beelden niet vernietigd worden zijn er plaatsen waar duizenden afgedankte figuren staan.



Overnachten in een school.

In een groot dal ligt een dorp met een mooie tempel, het is wat vroeg om al te stoppen en we besluiten nog even door te gaan, op de kaart te zien blijven we in dit dal. Twee bergruggen verder en vlak voor donker vinden we pas weer een dorp, waar men ons gastvrij in de school laat overnachten. Er zijn kranen, als ik erheen loop om de bidons te vullen roepen de mensen "bo mee" (is er niet), de rivier is was- en drinkwaterplaats. Ons maaltje koken we onder vele belangstellende ogen en de kinderen spelen tot lang na zonsondergang voor onze deur. Enkelen zingen een liedje, waarvan we alleen het woordje "falang" verstaan, vreemdeling, over ons dus.
Op de grens komen we de Mekong weer tegen, moeten met een klein bootje oversteken, een heel gehannes met de fiets. We blijven een dag in de grensplaats Chiang Kong om een kaart te kopen en de route terug naar Bangkok uit te stippelen. Er zijn meer wegen, maar ook meer verkeer. De eerste paar dagen fietsen we nog door de bergen, maar in tegenstelling tot Laos is het hier gortdroog en 's avonds zien we overal op de hellingen vuurtjes branden, niet om oerwoud te rooien, want dat is hier al weg, maar de ondergrond. Overdag hangt er een vreemde bruine heiïgheid, die het uitzicht erg belemmert. In het laagland zijn de rijstvelden bevloeid en daardoor aangenaam groen voor de ogen, tot onze verrassing kunnen we vrij gemakkelijk kleine rustige wegen vinden. Om te overnachten moeten we echter telkens naar hele grote plaatsen, er zijn erg weinig hotels buiten toeristische gebieden.

Zelfs in de dun bevolkte gebieden hoorden we heel vaak het geluid van bomen hakken. Een destructieve manier van landbouw.