De graanschuur van Europa (2).

De eerste kennismaking kwam ons bekend voor:
een vervallen voormalige boekwinkel in socialistische stijl,
nu een voedselwinkel met aardig wat keuze.

Douane en dienders.

Ellenlange rijen vrachtwagens en auto's staan voor de grenspost tussen Hongarije en Oekraïne, maar fietsend zijn ze gemakkelijk te passeren. Al snel staan we bij de douaneloketten, waar een vriendelijke ambtenaar de net optrekkende auto gebiedt te stoppen en eerst onze paspoorten bekijkt. Een stempel en we zijn weer in een nieuw land.
We verlaten de meerbaanse weg en slaan af naar Chop. Over een slechte weg, omzoomd met grauwe huisjes komen we in een verrassend grootsteeds centrum, met een reusachtig station, een cultuurhuis en vele banken. Pinnen kun je overal en op een terras genieten we van ons eerste kopje Oekraïense (prut)koffie.
Bij het verlaten van Chop kruisen we een gigantisch rangeeremplacement, waar meerdere treinen rangeren, de spoorbreedte is hier anders dan in buurland Hongarije. Een wachtende machinist met zijn mond vol brood, steekt vanuit zijn cabine met gebloemde gordijntjes enthousiast grijnzend zijn duim op. Fietsers lijken hier welkom! De verkeersborden en wegwijzers zijn tweetalig: Hongaars en Oekraïens, maar als we de stad Mukacheve binnenrijden, is alles alleen nog maar in het Cyrillisch geschreven. In het dal van de Tisza rivier, die de grens met Roemenië vormt, is alles weer tweetalig, nu Roemeens-Oekraïens. Duidelijk is dat grenzen vroeger heel anders liepen. Khust, een flinke stad in dit dal, heeft nog een typisch staatshotel met ouderwetse kamers en een knorrige etagedame.
's Ochtends, terwijl wij onze fietsen oppakken, is ze met frisse tegenzin de vloer in de hal aan het dweilen. Een binnenkomende politieman loopt over haar natte schone vloer en krijgt een flinke uitschrobbering. De politie is hier nu ook mens geworden, zonder dat men er bang voor lijkt te zijn.

Kerken en kapelletjes in de Karpaten.

Stroomopwaarts langs de Tisza komen we geleidelijk hoger de Karpaten in, eerst door rommelige dorpen, later door het nationale park, een prachtig bebost gebied zonder enige bewoning, maar wel de sporen ervan in de struiken langs de rivier, die volhangen met rommel.

Onverwacht liepen er ´s zondags mensen in klederdracht, die sterk aan die van Noord-Roemenië herinnert

De piknikhuisjes van het staatsbosbeheer zijn omringd door een complete vuilnisbelt. Niet alle wezens lijken daar last van te hebben, want een salamander zit heerlijk te zonnen op een oud stuk plastic.
Het is zondag en rustig met weinig verkeer, mensen kuieren in hun zondagse goed, een enkele zelfs in klederdracht, langs de straat op weg naar de kerk of een dorpsfeest. Bij een cultuurhuis is het druk en speelt een volksmuziekgroep in een dracht, die erg verwant is aan de Roemeense. Ook lijkt dit de dag voor begrafenissen en zien we een open opgebaarde overledene ten grave gedragen worden.
Heel idyllisch vinden we een kampeerplek in een dalletje bij een beek, maar worden verrast door een heftige onweersbui. Een boer en boerin schudden hun hoofd over onze ellende, terwijl ze zelf kletsnat worden op hun paardenkar en even later zelfs vast in de modder zitten. We realiseren ons dat we diezelfde steile modderweg morgenvroeg ook omhoog moeten, terug naar de weg!