Fietsend en kamperend door Marokko (2).

De fel gekleurde deur geeft een speciaal effect aan de eenvoudige lemen muur om een erf.

Opnieuw samen.

Een orgie van herinneringen bestormd ons als we het vliegveld verlaten en beginnen te fietsen. Vertrouwd zijn de pastelkleurige gebouwen, waar de betonijzers nog bovenuit steken voor toekomstige verdiepingen en heel bekend komen ons de mannen in hun kaftans voor, die overal in een dolce far niente verzonken zitten. Vrouwen met een doek voor de mond, vreemd, dat zagen we vroeger nauwelijks in andere moslim landen, maar hier kan ik het nut er wel van inzien als we weer stinkende zwarte dieselwalm van een passerend vrachwagentje over ons heen krijgen. Dat herinnert ons eraan, dat de tijd toch niet heeft stil gestaan, ook al voelt dat zo, nu we voor het eerst weer met zijn tweeën buiten Europa onderweg zijn.
Om het hedendaagse verkeer wat te ontwijken, zoeken we een achterafweg op. Een man kijkt ons hoofdschuddend na als we de onverharde weg inslaan: "de tassen zullen van je fiets vallen op die slechte weg" roept hij. We hobbelen toch verder in een heerlijke bloesemgeur van de sinaasappelplantages. Mensen die er werken geven bergen sinaasappels mee, tot er in onze fietstassen echt niets meer bij kan "merci, merci!" De plantages zijn ommuurd, maar ook de mensen wonen binnen ommuurde erfjes, met een bont beschilderde en versierde poort naar de buitenwereld.
De stad Taroudant kondigt zich aan, doordat de doornstruiken langs de weg steeds voller met plastik zakken hangen, de feilloze graadmeter van menselijke bewoning zoals we overal zullen zien. Door de grote, intakte stadsmuur rijden we de stad in. Bij het hotel worden we aangesproken door een man in klederdracht: "Ik ben een woestijnberber" zegt hij "en kan jullie de echte woestijn laten zien". "Wij gaan zelf op de fiets de woestijn in" zegt Henny, maar de man blijft zijn woestijn aanprijzen. "Goed, jij laat ons jouw woestijn zien en dan laten wij onze moerassen zien". Lachend gaat hij weg "Ik houd niet van water"!
's Avonds na het eten van onze eerst Tajine, kopen we een bekertje joghurt. Een bedelaar komt binnen, krijgt een muntje en telt onmiddellijk na hoeveel hij bij elkaar heeft; genoeg blijkbaar want hij koopt ook joghurt en gezamenlijk genietend lepelen we het leeg.



Bergen, sneeuw en palmen.

We kamperen aan de voet van de Tizi n'Test bij een dorp en beklimmen de pas de volgende ochtend in de koelte. Sneeuw ligt op een paar hoge omringende toppen en vormen een schilderachtige achtergrond voor de lemen dorpjes met hun groene terrasveldjes, waarop kleurig geklede vrouwen bezig zijn met wieden en planten. Als we ze tegenkomen bij het water halen beantwoorden ze glimlachend onze groet. Hongerig van de klim willen we in een groter dorp brood kopen, worden echter gelijk bestormd door juwelenverkopers. "Dat kunnen we niet eten en we hebben zo'n honger" lacht Henny, wat de omstanders erg grappig vinden. Ik loop naar een meisje, dat achter een grote mand brood zit, maar het maken van een foto van ons wil een fanatiekeling verhinderen, hij wordt echter rustig door een politieman weggestuurd. Aan de rivier zetten we 's avonds onze tent op. Henny wil een steen oppakken om de haringen in de rotsige bodem te slaan, maar dat blijkt een grote pad te zijn. Hoewel we ver van de dorpen staan, krijgen we toch bezoek van een jongeman. "Goede plek", zegt hij, "in het dorp heb je toch maar last van rotjochies". Later wil hij ons zijn dorp laten zien, maar we willen onze spullen liever niet alleen laten en moeten het doen met zijn verhalen, terwijl hij ook naar Nederland nieuwsgierig is.

Thee drinken als op onze wereldreizen, dit gaf ons het gevoel van nog steeds onderweg te zijn.