Kleurige stadjes, steile klimmetjes en hoogveen (2).


Bemoste boogbruggen en kristalheldere kanalen

Van het trauma om Dublin te doorkruisen rollen we via een weggetje met sluipverkeer zo in de rust van het Grand Canal. Er is geen fietspad, maar een goed begaanpaar kiezelpad, dat eens het trekpad was voor de schepen, die al lang niet meer door het kanaal varen. Het is slechts enkele meters breed, ondiep en helder, zodat je de bodem kunt zien. Op gezette afstanden overbruggen romeins aandoende, massief stenen boogbruggetjes, waarop mos en rotsplantjes een prima biotoop gevonden hebben en maken dit het meest romantische kanaal dat we ooit gezien hebben.
Twee slaperige plaatsjes ontmoeten we onderweg, Sullins en Roberstown, met bont geverfde huisjes, petieterige winkeltjes en uiteraard een pub. We verlaten deze idylle voor turfvelden en wegen met heggen erlangs en dan heeft Ierland zijn eerste onuitwisbare indruk al op ons gemaakt.
De hagen zijn van meidoorn en bramen, die nu in september rijp zijn en donkerblauw en sappig tot stoppen noden. Boerderijen blijken minder romantisch uit verroeste golfplaten schuren te bestaan, met een oud vervallen huis of een saaie simpele bungalow langszij.

De Ieren hebben hun trieste grauwe woonomgeving door veel kleuren goed weten op te fleuren.

De erven zijn rommelig en dat blijken ook de winkeltjes te zijn, met een onbeschrijflijk assortiment gepropt in de kleine ruimte, waar de eigenaar geklemd achter de toonbank zijn klanten bedient. De vriendelijkheid is groot, een verkoopster verzekert ons dat er een "Indian summer" voorspeld is en geeft ons twee bekers take-away koffie gratis mee als we ons eerste sodabread kopen.

Kastelen en kerkhoven.

Kilkenny heeft de naam Ierlands leukste stadje te zijn en trekt dan ook busladingen vol toeristen. Dat de drukke doorgaande weg door de mooiste straatjes voert, lijkt hier nog niet als afbreuk ervaren te worden. De gevels, met groene muren, rode kozijnen, een gele bovenverdieping en bruine ramen, willen door hun fleurigheid de stank van uitlaatgassen in de nauwe straatjes compenseren. Wij vluchten al gauw de rustige binnenplaats van het kasteel in.
Het Cashel Castle doemt al van verre op, gelegen op een eens ongetwijfeld zeer strategische rots. Ooit was het een burcht, toen een kathedraal, nu een deels gerestaureerde ruine en Ierlands belangrijkste monument. Wij moeten haast ons leven riskeren om het te bereiken, schier onmogelijk is het om de hoofdweg tussen Cork en Dublin, die door Cashel loopt, over te steken.
Een fietsland is het hier waarachtig niet, de auto is oppermachtig. Meestal twee of drie in getal, staan ze direct voor de voordeur op de opgeofferde en ook maar geasfalteerde voortuintjes. De zijkant van de wegen is vaak kapotgereden, maar om veiligheidsredenen wijken we er niet vanaf. Rustige wegen vinden we beslist niet met de hulp van lokalen, die de kleine wegen zelf nauwelijks kennen. Op weg naar Caher voert een smal binnenweggetje, ingeklemd tussen hoge hagen en gevonden met veel kaartkijken, ons langs een vervallen abdij. We maken een romantische pauze, bekeken door een lokale koe die druk herkauwend, ons over de ingestorte muur bekijkt. Toch is de abdij nog steeds gewijde grond getuige de recente graven die binnen de ruines liggen. Over een Irish bridge, het laatdunkende Engelse woord voor een verharde voorde, komen we door weids weideland in Caher aan. Caher castle ligt dan weer imposant middeleeuws te wezen aan een eigentijds lawaaierige weg.