De Baltische Staten, het warme noorden (2).
Letland: gammele huisjes met ditto brievenbussen, maar de postbestelling kwam wel.
Het hete noorden en socialistische erfenis
Verveloze, vervallen houten huizen, een scheef portaaltje ervoor, liggen loom onder lommerrijke bomen. Krekels tjirpen de hele, hete, eindeloze dag door. Kinderen spelen in hun onderbroekje in een poeltje, vrouwen wassen tapijten in de rivier. Een verlaten kolchoz met een roestige watertoren staat temidden van dorre braakliggende velden.
Haast wanen we ons weer in Cuba, hitte en systeem zetten ons op het verkeerde been. Als we goed kijken zien we echter dubbel glas in de ruiten en grote stapels brandhout bij de huizen liggen. Kilometerpaaltjes staan op hoge palen om 's winters boven de sneeuw uit te steken.
We zijn, augustus 2002, in het enige tropische plekje van Europa, de rest gaat schuil onder een regengordijn met plaatselijk grote overstromingen.
De boot bracht ons naar Klaipeda in Litouwen, waar we onze Baltische tocht beginnen. De avond valt als we de haven verlaten, maar gelukkig valt hij langzaam hier in het noorden, want we moeten nog een camping zoeken. Hij staat op de kaart, maar het lijkt wel een spelletje knopen tellen: ja, nee, ja... Is er niet, zeggen mensen de ene keer, anderen zeggen van wel. Dan maar naar een motel. Echter, bij de receptie is niemand. "Administracia njet" zeggen ze hoofdschuddend en het klinkt niet alsof er spoedig iemand komt.
Secundaire wegen waren erg stoffig dit jaar en toch nog wel enig verkeer, het groene Balticum werd hier wit.
Een fietser brengt ons dan eindelijk bij een kampeerplaats in een bos, in de oude socialistische stijl: slagboom, houten hutjes en een receptie. Helaas, weer geen administracia. Maar kijk, de tijden zijn veranderd, iemand pakt zijn mobieltje en belt. We mogen de tent opzetten. Van de kranen functioneert hooguit een kwart. De toiletten, slechts een gat in de grond, kun je met je neus vinden. Maar, blijkt later op andere campings, dat is niet meer de norm.
Verkeer en verwarrende talen.
Onze fietsgids "Velo via Baltica" schrijft: "De fietser is nog koning op de Baltische wegen". Dat is, 3 jaar na uitgifte, voltooid verleden tijd. De eerste behoefte, die in tot ontwikkeling komende landen voldaan moet worden is toch overal de eigen auto en het wegennet holt daar mijlenver achteraan. Oude Russische, maar meer nog jonge westerse wagens maken het fietsen minder genoeglijk dan gehoopt. Secundaire wegen zijn rustiger, maar onverhard, en een aanslag op mens en machine. Ze zijn net een boleaanse vergelijking: als er geen wasbord is, als er geen losse steenslag is, als er geen kuilen zijn, als er geen mul zand is, dan is er een harde leemlaag die te befietsen is.
Elke paar dagen een geheel andere taal leren werkt wel verwarrend.
De route wordt een meanderen tussen de bezienswaardigheden en de rustigste verharde wegen, een keuze die de goede Jana Seta kaarten, die nauwkeurig verhard en onverhard aangeven, mogelijk maken.
Er is rustgevend weinig te zien: uitgestrekte velden vol bloeiend onkruid, open en niet omheind, de koeien staan aan de stik. Af en toe houten huisjes met kleine moestuintjes vol kool, rode bietjes en aardappels. Soms een akkertje graan, geel gerijpt en naarmate de reis vordert, steeds vaker geoogst. Het hooi staat op oppers te drogen. Met paard en wagen wordt het soms binnengehaald, meestal met oude Russische trekkers. Achter een ploegende boer lopen 82 ooievaars. En op de achtergrond altijd de zwarte coulissen van naald- en loofbossen.
Als we op de grote weg richting Letlandse grens rijden, is er totaal geen verkeer. Onderling hebben de Baltische Staten weinig contact lijkt het. De controle aan de grens is dan ook zo klaar. Wisten we net dat Labadiena goedendag was, moeten we weer een nieuw woord leren. En dat duurt wel even, want uit zichzelf groeten de Letten nauwelijks. Voor het gemak bedienen we ons van het beetje Russisch dat we kennen, voor de ouderen nog steeds de lingua franca onderling in de Baltische Staten. Maar dat valt niet altijd goed! Dan haasten we ons te vertellen dat we uit Nederland komen. In een portiek van de winkel, waar we inkopen doen, staan enkele mannen bier te drinken. Een van hen komt bij ons als we de boodschappen inpakken, staat ingespannen te luisteren naar welke taal we spreken. Zijn blauwe, beetje zwemmerige ogen kijken uit een vriendelijk stoppelig gezicht. "Atkuda wuy" probeert hij op zijn Russisch, "waar komen jullie vandaan?" Het zal toch niet zo zijn dat je hier alleen aanspraak hebt van dronken mensen!